Wie op 12 juli 1914 de Franeker Courant opensloeg bij het lokale nieuws, kwam het volgende bericht tegen:
‘Gisteren is de heer Sijbren W. Postma, alhier geboren 6 juli 1885, thans leeraar aan ’t Gymnasium en de Hoogere Burgerschool te Zutphen, bevorderd tot Doctor in de scheikunde. Tot ’t verkrijgen van dien graad, moest hij aan de Universiteit van Amsterdam, op gezag van den Rector Magnificus Dr. Saltet, hoogleraar aan de Faculteit der Geneeskunde, in het openbaar verdedigen het proefschrift: Het stelsel Amoniakwater. Wie had kunnen denken, dat Postma, toen hij hier op de schoolbanken was gezeten het zou brengen tot hooggeleerde! Zoo’n promotie is een hartelijke felicitatie waard!’
Dat wij dit artikeltje nu ook kunnen lezen (op papier), is te danken aan de familie van deze Sybren Postma. Het krantenkatern met daarin bovenstaande passage, zit in een archiefje dat de Bijzondere Collecties (UvA) onlangs in ontvangst nam. De aanleiding voor deze acquisitie was een vijftiental schriften met collegedictaat. Dergelijke, meestal keurige, aantekeningen, horen tot de kern van het domein Universiteitsgeschiedenis omdat ze een beeld geven van de praktijk van het onderwijs en onderzoek aan de Universiteit van Amsterdam. Postma bewaarde zijn schriften over elektrochemie, beschrijvende meetkunde, differentiaal- en integraalrekenen, hogere algebra, analytische meetkunde en astronomie, gegeven door respectievelijk professor Hendrik de Vries (hoogleraar wiskunde en mechanica sinds 1906) en professor Diederik Johannes Korteweg (hoogleraar wiskunde, mechanica en sterrenkunde sinds 1881). Het materiaal stamt uit de periode 1905–1907, de eerste twee studiejaren van Sybren Postma.
Het meest interessant aan dit archief is misschien niet dat het iets vertelt over de stand van het onderwijs aan de faculteit wis- en natuurkunde van de UvA in de vroege twintigste eeuw, maar dat het door de toevoeging van een aantal persoonlijke stukken ook inzicht biedt in de achtergrond en de toekomst van de student die al die schriftjes volkrabbelde. En die geschiedenis ontvouwt zich als een klassiek voorbeeld van opwaartse sociale mobiliteit, met een glansrol voor de hbs.
Sybren Postma (1885–1963) werd geboren in Kimswerd, een dorpje onder Harlingen, als zoon van een olieslager/zaadhandelaar. Hij haalde al op zevenjarige leeftijd de landelijke pers vanwege een onfortuinlijk ongeluk met de stoomtram, waarbij hij zijn linkervoet verloor. Onder het kopje ‘Kinderen zien geen gevaar!’ werd het bericht tot in Rotterdam verspreid.
‘Op een paaltje gezeten in de onmiddellijke nabijheid der rails, had het kind er aardigheid aan, om zijn voet tusschen de voorbijloopende wielen te steken, en ofschoon door de machinist gewaarschuwd dit te na te laten, ging hij daarmede voort, tot de wielen van den goederenwagen het beentje pakten en den voet vermorselden’.1
In 1899 verhuisde het gezin naar Amsterdam, omdat de zaken van vader Postma niet goed liepen.
De drie oudere broers van Sybren gingen in Amsterdam aan de slag als onderwijzer op de lagere school. Voor hun jongste broer zagen zij een andere toekomst: naar de hbs en dan als eerste van het gezin naar de universiteit. Volgens de overlevering binnen de familie Postma vonden de broers het een slecht idee om Sybren met zijn kunstvoet voor een klas met kleine kinderen te zetten. Zo begon de benjamin in 1899 aan de Amsterdamse hbs met vijfjarige cursus, gevestigd aan de Keizersgracht. Op zijn eerste juryrapport van haalde hij de hoogste cijfers voor geschiedenis, Nederlands en schoonschrijven (drie keer een negen), met zevens voor rekenen en meetkunde. Aan het einde van het vierde jaar stond hij voor alle bètavakken een dikke acht.2 Een jaar later deed hij met succes eindexamen. Uit de overgeleverde papieren blijkt dat de moeder van Sybren ten minste vanaf 1903 aanspraak kon maken op kosteloze plaatsing van haar zoon op de hbs ‘onder bepaling dat door u zelf voor de aanschaffing van boeken en verdere leermiddelen zal worden zorggedragen’. Dat dit nodig was, had ongetwijfeld te maken met het overlijden van Wypke Postma, de vader van het gezin. In 1901 werd hij dood aangetroffen in Vogelwijk (Amsterdam Noord). Sinds zijn verhuizing van Friesland naar Amsterdam ging het niet goed met hem. Hij had moeite met het vinden van werk en dronk veel. Deze gebeurtenis heeft geen sporen nagelaten in het schoolwerk van Sybren Postma, hij ging over en haalde mooie cijfers. Maar tussen zijn spullen zit ook een uitgave uit 1905 uit de reeks Pro en Contra, met als thema ‘Geheelonthouding’.3
Na zijn eindexamen wilde Sybren naar de universiteit om scheikunde te studeren. Dat betekende eerst staatsexamen Grieks en Latijn doen, want dat gold toen als toegangseis. In 1905 kon hij eindelijk beginnen, waarvan verscheidene collegekaarten in het archief getuigen. Een van zijn studiegenoten was Frits Zernike. Dat ze elkaar goed kenden, blijkt uit een kattenbelletje dat Zernike aan Postma schreef om te bedanken voor de felicitaties naar aanleiding van zijn Nobelprijs in 1953:
‘Hooggeachte’ vriend, je bent nog geheel de oude, blijkens de gelukwens, die nu eens heel anders was dan die van de grote massa! […] Toch was een bezoek aan jou […] nog altijd in mijn hoofd. Ik heb nu je adres, dus wees gewaarschuwd! Gegroet, F. Zernike’.
Na zijn afstuderen in 1910 begon Postma als assistent bij professor Andreas Smits (scheikunde), bij wie hij in 1914 promoveerde. Anders dan bij Zernike en bij zijn andere studiegenoot Johan Pieter Wibaut, die ook zijn vooropleiding had genoten aan een hbs, stopte daar Postma’s carrière aan de universiteit. Zijn toekomst lag aan de hbs. Al tijdens zijn promotie werkte hij ook als leraar scheikunde aan zijn oude school in Amsterdam. In 1914 vertrok hij naar Zutphen, waar hij zowel aan het gymnasium als aan de hbs lesgaf. Eind jaren dertig publiceerde hij Scheikunde voor middelbaar- en voorbereidend hoger onderwijs, dat uitkwam in twee delen. In een advertentietekst luidde de aanbeveling van professor Scheffer (ook UvA, en ook hbs) als volgt:
‘Ik kan u mededeelen dat naar mijne meening Dr. Postma de boeken met opzet eenvoudig heeft gehouden en daarin de belangrijkheid aan het experiment geeft, die het toekomt, iets wat tegenwoordig maar al te veel wordt nagelaten’.4
De exemplaren die Sybren Postma zelf gebruikte om zijn lessen voor te bereiden, liggen nu ook bij de Bijzondere Collecties. Ze staan vol met aanvullingen en andere krabbeltjes. Tussen de bladzijden zitten berekeningen, lijstjes met namen van leerlingen en krantenknipsels. De laatste gebruikte hij waarschijnlijk bij zijn lessen: zo zit er een artikel bij over de vervalsingen van Van Meegeren (en over de gebruikte verf), en is er een artikel over ‘een wonderlijk bizarre wereld van gekristalliseerd zout onder de Poolse aarde bij Krakau’ bewaard gebleven.
Aan zijn tijd op de universiteit dankte Postma zijn kennis en inzicht in de scheikunde, maar de hbs was uiteindelijk de constante in zijn leven. Mijn indruk is dat zijn tijd als leerling aan deze school in Amsterdam heel belangrijk voor hem is geweest, juist in een tijd dat het thuis niet gemakkelijk was. Een van de leukste stukken in zijn archiefje is het gedenkboek dat is uitgegeven ter ere van het vijftigjarig bestaan van de Amsterdamse vijfjarige HBS (1916).5 Hij heeft het samen met het programmaboekje van de herdenking bewaard, met daarin weer de toegangskaartjes voor het Paleis voor Volksvlijt (want daar vonden de feestelijkheden plaats).6 Ook steken er opnieuw krantenknipsels in dit gedenkboek, dit keer met in memoriams over verschillende hbs-docenten van wie Postma waarschijnlijk les heeft gehad. Dan het gedenkboek zélf. De verschillende bijdragen van (oud-) medewerkers en beroemde oud-leerlingen, onder wie Willem Kloos, heeft Postma op vele plekken instemmend aangestreept. Het opstel van professor Joost van Hamel (rechtsgeleerdheid) telt meer alinea’s die zijn aangehaald dan waar geen streepje naast is gezet. Postma – zowel oud-leerling als leraar aan de hbs – moet zich herkend hebben in de manier waarop de schrijver spreekt over de rol die de school heeft in de persoonlijke en intellectuele vorming van de leerlingen: ‘Hoofdzaak is dat onze middelbare scholen moeten worden begrepen als plaatsen van opvoeding meer dan van enkele kennisverzameling; als plaatsen ter vorming van karakters, van persoonlijkheden, van aankomende menschen’.7
Sybren Postma heeft deze kans gekregen en gegrepen. Hij is tot zijn pensioen leraar scheikunde in Zutphen gebleven.