Inleiding
Sinds het einde van de vorige eeuw is de kennis van de betrekkingen tussen Nederlandse en Duitse wetenschapsbeoefening in de jaren 1930 en 1940 aanzienlijk toegenomen. Voor een deel is dat te danken aan studies van Nederlandse universiteiten in deze decennia – bijvoorbeeld die van Amsterdam en Groningen1 –, voor een deel ook aan biografieën van individuele wetenschappers uit die tijd, bijvoorbeeld volkskundigen en pre- en protohistorici.2 Beide categorieën studies laten zien hoe uiteenlopend Nederlandse wetenschappers reageerden op ontwikkelingen in de Duitse wetenschap. De mate waarin zij ontvankelijk waren voor ideeën uit genazificeerde disciplines, blijkt van persoon tot persoon sterk te verschillen. Zo sterk, dat generaliserende uitspraken op het niveau van universiteiten en vakgebieden al snel sweeping statements zijn. Steeds is een breed scala van reacties herkenbaar: enthousiasme, opportunisme, berusting en afkeer.
Dit palet bestaat ook bij Nederlandse sociaal-geografen en sociografen, zo zal dit artikel laten zien. Centraal staat de ontvangst van de Duitse Geopolitik – een vakgebied dat met name maar niet uitsluitend gesitueerd is binnen de geografische wetenschappen – vanaf de jaren twintig tot en met het einde van de Tweede Wereldoorlog aan de Rijksuniversiteit Utrecht en de Universiteit van Amsterdam. Dit waren de enige twee universiteiten in Nederland waar men destijds sociale geografie – in Amsterdam beter bekend als sociografie – kon studeren.3
In vele landen ontwikkelden vanaf het begin van de twintigste eeuw vooral geografen gedachten over het belang van geografische territoria (inclusief de daarin aanwezige natuurlijke hulpbronnen) en de ligging van die territoria voor het welbevinden van de staat en de natie en voor internationale machtsverhoudingen. In Groot-Brittannië gebeurde dat bijvoorbeeld door een hoogleraar uit Oxford, sir Halford Mackinder, in Frankrijk door een professor aan de Sorbonne, Albert Demangeon, en in de Verenigde Staten door de uit Nederland afkomstige Nicholas Spykman, hoogleraar aan de Yale University. Mackinder en Demangeon waren geograaf, Spykman had zijn academische standplaats op het terrein van de internationale betrekkingen. Geen van hen gebruikte de term geopolitiek voor het eigen werk, maar later is dat wel zo genoemd. Men zou hun denkbeelden, in navolging van Stephen Snelders, die een onderscheid maakte tussen ‘democratische’ en ‘nazi’ (eu)genetica4, kunnen aanduiden als ‘democratische’ geopolitiek. De bedenker van de term geopolitiek was een Zweedse staatsrechtgeleerde, Rudolf Kjellén. Zijn boek met beschouwingen hierover verscheen in 1916 in een Duitse vertaling: Der Staat als Lebensform. Het was een belangrijke inspiratiebron voor Karl Haushofer, die na de Eerste Wereldoorlog benoemd was tot hoogleraar in München en daar de fundamenten legde voor de Geopolitik. Het is deze Geopolitik die zich ontwikkelde tot de ‘nazi’ geopolitiek. Alvorens haar receptiegeschiedenis in Nederland te reconstrueren, schetsen we in hoofdlijn de ideeën en ambities van dit vakgebied in het vooroorlogse Duitsland.
Geopolitik in Duitsland in de jaren twintig en vroege jaren dertig
De grondlegger van de Geopolitik, Karl Haushofer (1869–1946), was een conservatieve monarchist en zoon van een professor in de economie in Beieren. Tot en met de Eerste Wereldoorlog volgde Haushofer een militaire en diplomatieke loopbaan en ontwikkelde hij zich tot kenner van het Verre Oosten, waar Japan zich in hoog tempo ontplooide tot een geduchte macht. Tussen 1908 en 1910 verbleef Haushofer aldaar als militair attaché. Medepassagier op de boot naar Japan destijds was de Oostenrijkse auteur en journalist Stefan Zweig, die Haushofer in zijn autobiografische Die Welt von Gestern schetst als een innemende heer van stand.5 In de Eerste Wereldoorlog klom Haushofer in dienst van het Duitse leger op tot generaal-majoor. Na de nederlaag was er echter voor hem in het leger geen emplooi meer. Haushofer kreeg onderdak aan de universiteit in München. Hij werd privaatdocent in de politieke geografie, en leerde er ook de student Rudolf Hess kennen. Haushofer zou de geestelijk leidsman worden van Hess, die hem in de jaren twintig in contact bracht met Adolf Hitler.
Politieke geografie was een academische specialisatie die rond 1900 werd ontwikkeld door Friedrich Ratzel, die eerder in de Beierse hoofdstad had gedoceerd alvorens hij – tot zijn dood in 1904 – hoogleraar geografie in Leipzig werd.6 Geopolitik is Haushofers uitwerking daarvan in praktische richting. De wetenschappelijke interesses van de Geopolitik waren op zich legitiem: het vakgebied bestudeerde de betekenis van de geografie van het aardoppervlak – oceanen, reliëf, kustlijnen, rivieren, grondstoffen, klimaten, topografische situering en zo verder – voor staatsvorming en internationale politiek. Desgevraagd erkenden geopolitici wel dat ook andere factoren dan geografische van belang waren, maar in de geopolitieke praktijk hadden zij daarvoor nauwelijks aandacht. Hun wereldbeeld was sociaal-darwinistisch. Staten waren organismen die, als elk organisme, geworteld waren in hun geografische omgeving en met elkaar streden om Lebensraum. Zij kenden een levenscyclus van geboorte, groei, bloei, krimp en overlijden; die cyclus weerspiegelde zich in de ontwikkeling van het territorium. Jonge levenslustige staten expandeerden, oude vermoeide staten verdwenen – zo simpel was het eigenlijk. Oorlog was een natuurlijk fenomeen, een tijdelijke verheviging van het universele selectieproces. En over biologische feiten paste eigenlijk geen moreel oordeel: het was eten of gegeten worden.
Beschouwingen in deze trant vulden vanaf 1924 het door Haushofer opgerichte Zeitschrift für Geopolitik, dat binnen een mum van tijd uitgroeide tot het dikste en waarschijnlijk meest gelezen geografische tijdschrift in Duitsland. Ook liet zich spoedig een boekenkast vullen met hand- en leerboeken, zoals Bausteine zur Geopolitik.7 In de door gebiedsverlies gefrustreerde Weimar-republiek vielen Haushofers ideeën in vruchtbare aarde; hij verzamelde al snel een grote kring van publicerende medestanders om zich heen. Bovendien paste de Geopolitik naadloos in de organicistische denkstijl die toentertijd in de Duitse wetenschappen werd verheerlijkt. Duitse denkers zetten zich graag af tegen de Franse en Britse wetenschap die mechanisch-analytisch zou zijn.8
Behalve wetenschappelijke had de geopolitiek ook maatschappelijke ambities. Ze moest gereedschap leveren aan politici; een wegwijzer vormen voor de buitenlandse politiek. Gewapend met geopolitieke kennis konden politici adequaat handelen en de weg volgen die de geografie hen wees. Hoe natuurlijk was het niet dat een land waar de middenloop van een rivier doorheen stroomde, ook het aangrenzende land wilde beheersen waar de rivier in zee uitmondde? En het land van de bovenloop? Of dat een land een bergkam of een kustlijn als staatsgrens wilde hebben?
Geopolitiek bleef in Duitsland niet beperkt tot academische en politieke kringen. Ze moest de bevolking bekend maken met de ‘natuurwetten’ van de politieke ontwikkeling van staten. Het nieuwe massamedium, de radio, leende zich daar goed voor. Haushofer hield maandelijkse causerieën voor de Beierse radio die veel werden beluisterd. En al voor 1933 namen kranten suggestieve kaartjes uit het Zeitschrift für Geopolitik en de geopolitieke handboeken gretig over (enkele voorbeelden zijn bij dit artikel afgedrukt). Vooral aangrenzende landen met inwoners die voorheen Duits staatsburger waren geweest, moesten het ontgelden. Zo werd Tsjechoslowakije afgebeeld als een pijl die diep in het Duitse organisme doordrong. Bioscopen vertoonden in hun voorprogramma’s tekenfilms van een geallieerde beitel die zich een weg hakte door het Duitse vlees, op weg naar de Oostzee. Op die manier werd het ontstaan van de Poolse corridor verbeeld, die sinds 1919 Oost-Pruisen scheidde van de rest van Duitsland. En in schoolaardrijkskundeboekjes werd de jeugd meegenomen op een treinreis naar het buitenland. Als je de grens passeerde, merkte je dat alleen aan de douane. Verder veranderende er niets. Het landschap bleef Duits en instappende reizigers bleken nog steeds Duits te praten. Na verloop van tijd spraken nieuwelingen in de trein een andere taal, maar oogde het landschap onveranderlijk Duits. Ten slotte werden ook de dorpen en boerderijen anders, on-Duits. Pas dan had je behalve de staatsgrens en de taalgrens ook de cultuurgrens overschreden. De Deutsche Volks- und Kulturboden strekten zich veel verder uit dan het staatsterritorium.9 De boodschap liet zich niet misverstaan: Duitsland was na 1918 onrechtvaardig klein geworden. Het land was slachtoffer van het Diktat van Versailles, van ‘bruut geweld tegen een weerloos cultuurvolk’. Het werd tijd dat Duitsland uit zijn rol van slachtoffer kroop en het heft weer in handen nam.
Receptie van de Geopolitik aan Nederlandse universiteiten rond 1930
Terwijl de Geopolitik in Duitsland een groot publiek kreeg, bleef de aandacht daarvoor in Nederland minimaal. In het parlement, noch in de media was er aandacht voor de geopolitiek.10 Als Haushofer in Nederland destijds al bekend was, dan was dat als een expert van het Verre Oosten. Zijn publicaties over Japan en de Stille Oceaan trokken enige aandacht, vooral omdat Nederland in dat deel van de wereld koloniale belangen te verdedigen had. Haushofers boek Japan und die Japaner (1923) werd welwillend ontvangen. De gerespecteerde in Den Haag verschijnende krant Het Vaderland (15 september 1923) beoordeelde het als een ‘betrouwbaar overzicht’, geschreven door een ‘uitstekend kenner van het land’. En het Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap vond Geopolitik des Pazifischen Ozeans (1924) een ‘buitengewoon belangrijk boek’, vooral vanwege het onderwerp: kennis van de geopolitieke verhoudingen van de Stille Oceaan was van evident belang voor Nederland als koloniale macht. Het boek was ‘uiterst geschikt om tot basis te dienen voor een jaar college aan een Universiteit’. Tegelijkertijd bekritiseerde de recensent Haushofers hoogdravende stijl van schrijven, de te ver doorgevoerde beeldspraak en vooral de rancuneuze toonzetting.fg001
Maar al te vaak blijkt dat het boek is geschreven door een General-Major a.D. die van troepenaanvoerder universiteitsprofessor is geworden… Hij kan het niet verkroppen, dat D. den grooten oorlog heeft verloren, toont zich uittermate chauvinistisch, en lucht te pas en te onpas zijn haat tegen Frankrijk en Engeland. Daardoor is zijn oordeel ook vaak onzuiver.11
Op de universiteiten maakte een enkele onderzoeker gebruik van zijn publicaties over het Verre Oosten. Zo trok de Amsterdammer Herman Roos in zijn dissertatie Japan in den Grooten Oceaan profijt van Haushofers kennis van Azië, maar verwierp hij zijn geografisch determinisme. ‘Nooit’, aldus Roos, ‘verschaffen de grondtrekken van het aardoppervlak met uitsluiting van den menschelijke wil, aan de kunst van het politiek handelen een wetenschappelijken grondslag’. In het ontstaan en de ontwikkeling van staten spelen naast geografische ook en vooral andere krachten een rol, als ‘traditie en volksaard, religie, economische verhoudingen en sociale opbouw’.12 En de Utrechtse geograaf J.G. Loohuis schreef een proefschrift over de ‘enorme wederzijdsche afhankelijkheid’ tussen wat hij noemde de ‘industrieele moederlanden’ en de ‘koloniale landbouwgebieden’. Hij analyseerde de ‘stroomingen en factoren’ die afbreuk deden aan ‘de harmonische ontwikkeling tusschen tropen en gematigde zone’, lees: die een einde wilden maken aan de koloniale overheersing. Zo’n einde zou voor beiden catastrofaal zijn. ‘Zonder tropen geen Europa’, maar het omgekeerde gold even zeer: het was ‘onloochenbaar, dat de troopische volkeren gebaat zijn bij de aanwezigheid der Westersche leiding en bedrijven’. Loohuis schreef zijn boek na een lange studiereis die hij na zijn afstuderen in 1928 had gemaakt door Oost-Azië, de Stille Oceaan en de Verenigde Staten. Maar behalve reisindrukken, benutte hij ook meer dan 200 gedrukte bronnen, waaronder enkele van Haushofers Aziatische publicaties.13
De eerste geopolitieke publicatie over Europa die in Nederland aandacht kreeg, was niet van Karl Haushofer, maar van een collega van hem, Richard Hennig. Het Vaderland (3 oktober 1928) zwaaide Geopolitik; die Lehre vom Staat als Lebewesen lof toe. De recensent, F.M. Knobel – consul-generaal van Nederland in Leipzig –, oordeelde: ‘Het boek vloeit over van aanteekeningen welke leiden tot denken en lokken tot het schrijven van artikelen van allerlei slag’.14
Voor het eerste echt scherpe, om niet te zeggen vernietigende, oordeel over de geopolitiek in Nederland moeten we wachten tot maart 1931. Toen verscheen in De Gids een lange in eloquente stijl verwoorde waarschuwing tegen de Duitse Geopolitik. De auteur was Henri Nicolaas ter Veen (1883–1949), lector in de economische geografie aan de Universiteit van Amsterdam. In zijn essay schetst hij de geopolitiek als een ideologische wetenschap die niet elders of eerder of later kon ontstaan dan in het verslagen Duitsland van de jaren twintig. Hij verwijt de geopolitici dat de empirische onderbouwing van de door hen bedachte wetten niet deugde. Zij volstonden met een enkel voorbeeld dat de juistheid van de wetten moest aantonen en zwegen over tegenvoorbeelden. In feite zaten geopolitieke wetenschappers gevangen in wat tegenwoordig een tunnelvisie heet – hun ideeën waren immuun voor weerlegging. Op grond van die wetten zou men bijvoorbeeld de definitieve ondergang in de jaren twintig verwachten van Turkije, het laatste restant van het ooit machtige Ottomaanse rijk. Dat het land dankzij Mustafa Kemal Atatürk een krachtige wederopleving meemaakte? Ach, dat weersprak geenszins het idee van een biologische levenscyclus. Zoals de zomer in de herfst nog kortstondig een paar dagen kan terugkomen, en een mens op zijn sterfbed een laatste opleving kent, zo rekte Turkije nog even haar bestaan. Ter Veen schreef:
Nergens ontwaart men in het werk der geopolitici een spoor van onbevangen onderzoek, vrij van leerstelligheid; overal is het een haastig formuleeren van wetten en regels, die, ondanks het veelvuldig gebruik van exacte termen, een volslagen gemis aan exactheid en wetenschappelijken zin verraden.15
Ter Veen weet dat ‘vernauwde wetenschappelijk bewustzijn’ aan de maatschappelijke missie van de geopolitici: zij moesten de Duitsers ervan doordringen dat zij een Volk ohne Raum waren geworden, niet toevallig de titel van een uitermate succesvolle roman van Hans Grimm uit 1926. Haushofer noemde Grimms boek een ‘höchst lesenswerte epische Darstelling der deutschen Raumnot’.16 Herovering van voormalig Duits gebied en verdere expansie werden als legitieme doelen voorgesteld. Zo vormde, aldus Ter Veen, de geopolitiek ‘het arsenaal, dat aan elk imperialistisch gezind staatsman de wapenen levert om het volk te overtuigen van de noodzakelijkheid der veroveringszucht’. Het is, zo besloot Ter Veen zijn essay, ‘een gebiedende plicht te wijzen op haar wetenschappelijke waardeloosheid en de aandacht te vestigen op haar sociale gevaarlijkheid’.
Met zijn filippica is Ter Veen de eerste die in Nederland de Duitse geopolitiek grondig analyseerde en wees op haar gevaren. Zijn beschouwing in De Gids is geschreven in de laatste maanden van 1930, waarschijnlijk ingegeven door de eclatante overwinning die de NSDAP in september had behaald bij de Rijksdagverkiezingen. Ter Veen was een socialist, afkomstig uit een eenvoudig arbeidersmilieu en aanvankelijk werkzaam als onderwijzer. Zijn carrière kreeg vaart toen hij afstudeerde in de sociale geografie in Amsterdam en kort daarna bij professor Steinmetz promoveerde op een veelgeprezen dissertatie over de sociale ellende in de Haarlemmermeerpolder na de drooglegging in 1852.17 In 1927 werd hij lector; in 1933 zou hij zijn leermeester Steinmetz – die met emeritaat ging – opvolgen als hoogleraar. Ter Veen geloofde in een sterke Staat (altijd eerbiedig met een hoofdletter geschreven) en in sociale planning als wapen tegen maatschappelijke misère, maar niet in de staatsdictatuur die de NSDAP voor ogen had. Zo pleitte hij onvermoeibaar voor een centrale rol van de staat bij de inrichting van de ruimte en opbouw van de samenleving in de in 1930 drooggevallen Wieringermeerpolder; alleen met de staat als ‘bouwheer’ kon voorkomen worden dat de sociale ellende in de Haarlemmermeerpolder zich zou herhalen in de Zuiderzeepolders.18
Tijdens het schrijven van zijn bijdrage voor De Gids zal Ter Veen ook geprikkeld zijn geweest door de welwillende omgang van zijn directe collega’s met de geopolitiek. Dat waren destijds de hoogleraren die verantwoordelijk waren voor de sociale geografie: de reeds genoemde Sebald Rudolph Steinmetz (1862–1940) aan de Universiteit van Amsterdam en Louis van Vuuren (1873–1951) aan de Rijksuniversiteit Utrecht. De eerste geldt als de grondlegger van de sociale wetenschappen in Nederland (zijn wetenschappelijke achtergrond en leeropdracht lieten hem ruimte voor een breder terrein dan de sociale geografie), de tweede was een oud-officier die ooit aan de zijde van Van Heutsz had gevochten tegen de Atjehers en na een opgelopen verwonding bestuurder in de Pak-Pak landen in Sumatra was geworden en nog later koloniaal onderzoeker in Batavia.19 Beiden waren van conservatief-liberale huize en gecharmeerd van de Duitse wetenschap. Beiden onderhielden ook goede betrekkingen met Duitse collega’s. Zo had Steinmetz in Leipzig gestudeerd, was hij tijdens de Eerste Wereldoorlog bekend om zijn polemische geschriften met een sterk pro-Duitse inslag, en schreef hij zijn wetenschappelijke werk bij voorkeur in het Duits. Van Vuuren nam zowel voor als na de machtsovername van Hitler zijn studenten mee op excursie naar Duitsland en bezocht er congressen. In de oorlogsjaren zou Van Vuuren rector magnificus van de Utrechtse universiteit worden. In die functie ontpopte hij zich als iemand die meedacht met de Duitsers. Door voortdurend concessies te doen hoopte hij de universiteit open te kunnen houden.20
Steinmetz en Van Vuuren hebben, zij het bescheiden, een bijdrage geleverd aan de geopolitieke literatuur. De eerste door op verzoek van de Duitse geopoliticus Adolf Grabowsky een boekje over de Nederlandse samenleving te maken. Het verscheen als Die Niederlände in de reeks Weltpolitische Bücherei. Daarvan was het eerste deel, Staat und Raum, van de hand van Grabowsky. Het geografisch determinisme dat de geopolitiek aankleefde en Steinmetz totaal niet beviel, heeft zijn medewerking niet belet. Grabowsky’s verzoek zal hem gevleid hebben. Het boekje bevestigde Steinmetz’ positie in het Duitse netwerk van geleerden als de kenner bij uitstek van de Nederlandse maatschappij. Van Vuuren deed iets soortgelijks: hij schreef een hoofdstuk over Nederland en zijn koloniale rijk in de door Haushofer geredigeerde bundel Jenseits der Grossmächte.21
Ter Veens waarschuwing is in 1931 niet gehoord, althans niet in Nederland. Alleen nota bene het Zeitschrift für Geopolitik besteedde er aandacht aan. Het tijdschrift vatte zijn kritiek samen en gaf enkele observaties van Ter Veen in een vertaling.22 Het meest interessant is de weerlegging van Ter Veens oordelen door de Schriftleitung. Dat geopolitiek geen zuivere wetenschap is, maar een maatschappelijk doel dient, spreekt voor zich. Het is gemakkelijk praten voor wetenschappers uit landen die geen oorlog verloren maar gewonnen hebben of zich, heel profijtelijk, neutraal hebben gehouden. Uit het opstel van Ter Veen spreekt niet alleen ‘de zorg over een onbevlekte wetenschap’, maar ook ‘een met wetenschappelijke argumenten aangeklede vrees’ om de toekomst van ‘een klein, neutraal en weerloos land’ met een koloniaal rijk. Het idee van de staat als organisme is vooral een analogie, en wetten over de geopolitiek zijn niet gevonden – alleen wetmatigheden, want krachtige Führerpersönlichkeiten kunnen in elk geval tijdelijk uitstijgen boven de geografische gegevenheden. Aldus betoogden de redacteuren van het Zeitschrift für Geopolitik in het najaar van 1932.
Geopolitiek in Nederland eind jaren dertig en tijdens de bezetting
De Duitse geopolitiek was in de jaren dertig vrijwel afwezig in de Nederlandse journalistiek en bleef onbesproken in de politiek. Pas aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog kwam de geopolitiek opnieuw in beeld en wederom was het Ter Veen die Nederland wilde wakker schudden. Precies acht jaar na het verschijnen van het Gids-artikel publiceerde hij in De Groene Amsterdammer een opiniërend artikel. Hij herhaalt daarin zijn eerdere waarschuwingen, zo mogelijk nog feller. Hij valt opnieuw het geografisch determinisme van de geopolitiek aan, dat veronderstelt dat ‘de werkelijke oorzaken van alle politieke handelingen verscholen liggen in de geografische kenmerken van het land, eigenschappen onveranderlijk als graniet, onverbiddelijk als dictators, dwingend als het noodlot zelf’. Ter Veens conclusie:
de geopolitiek biedt onder het mom van wetenschap schijngronden voor de redelijkheid van den expansielust van agressieven volken; ze spant de massa voor Mars’ zegewagen, waarvan de bestuurder ‘natuurwetten’ als teugels gebruikt en het verblindend gezag der wetenschap als oogkleppen aanlegt.23
Een half jaar later zou de Tweede Wereldoorlog beginnen. Pas toen kwam er in de pers enige aandacht; zo verscheen een week na de Duitse inval in Polen een anoniem artikel in Het Vaderland: ‘Wereldomvattende plannen; invloed van de mannen der Geopolitik’ (8 september 1939). In het parlement bleef de geopolitiek onbesproken. De eerste keer dat daar het woord geopolitiek viel, was in 1948, toen een Kamerlid een opmerking maakte over ‘Lohuis, lector in de geo-politiek’.24 Bedoeld werd dezelfde Loohuis, die in 1931 was gepromoveerd op een hierboven gememoreerd proefschrift over de koloniale relaties in de wereld. Hoe was hij lector geworden in de geopolitiek?
Johannes Gerardus Loohuis (1904–1979) was na zijn promotie gaan werken bij de Bataafsche Petroleum Maatschappij (BPM), en beoefende in zijn vrije tijd de essayistiek: onder het pseudoniem Udopius schreef hij over zijn reisherinneringen aan Japan en Hawaï. Eind 1934 kwam zijn doorbraak: hij werd benoemd tot hoofdredacteur van het Utrechtsch Dagblad. Daar was eerder dat jaar Pierre Henri Ritter jr. – bekend schrijver, volksopvoeder en boekbespreker, onder andere voor de radio – als hoofdredacteur ontslagen. Loohuis trad daarmee toe tot een Utrechtse groep intellectuelen die Neerlands glorie beleed en stutte door steun te geven aan de Groot-Nederlandse gedachte en door de band met ‘Tropisch Nederland’ te bestendigen. Te eniger tijd behoorden tot die groep Ritter, Carel Gerretson (nauw gelieerd aan de BPM, gevierd als de dichter Geerten Gossaert en hoogleraar Indologie in Utrecht), Pieter Geyl (historicus, wetenschappelijk woordvoerder van de Groot-Nederlandse beweging en hoogleraar eerst in Londen en daarna in Utrecht), de reeds genoemde Louis van Vuuren (leermeester en promotor van Loohuis) en enkele vooraanstaande leden van de NSB. Een van die NSB’ers was Anton Mussert, ingenieur bij de provincie Utrecht en sinds de tweede helft van de jaren twintig een bekende Nederlander vanwege zijn centrale rol in het verzet tegen de Nederlandse bereidheid om Antwerpen een betere vaarweg met het Duitse achterland te gunnen. Op Musserts aandringen zou Ritter zijn ontslagen als hoofdredacteur – dat was althans de lezing die Ritter naderhand gaf. Gerretson had graag Geyl als nieuwe hoofdredacteur gezien, maar toen die niet wilde (hij prefereerde een leerstoel in Utrecht), schoof Gerretson zijn BPM-protégé Loohuis naar voren.25 Na zijn benoeming verlegde Loohuis de koers van het Utrechtsch Dagblad (nog meer) naar rechts.
In maart 1941 woonde Loohuis als hoofdredacteur een toespraak bij van Albrecht Haushofer in Pulchri te Den Haag. Albrecht had zich in de voetsporen van zijn vader Karl ontwikkeld tot geopoliticus. Hij combineerde een baan als hoogleraar aan de universiteit in Berlijn met die van carrièrediplomaat. Albrecht was naar Den Haag gekomen op uitnodiging van de Nederlands-Duitsche Cultuurgemeenschap, die net een maand eerder was opgericht om de onderlinge relaties in de nieuwe verhoudingen te plooien. Loohuis was er ook lid van geworden.26 Hij kreeg de mogelijkheid om geopolitieke artikelen te publiceren in het nationaal-socialistische tijdschrift De Waag, en in het Zeitschrift für Geopolitik. De Duitse bezetters zagen in hem de ideale kandidaat voor een leerstoel geopolitiek, die in het Nieuwe Nederland toch niet mocht ontbreken. In november 1941 opperde het ministerie van onderwijs de instelling van een lectoraat aan de bestuurders van de Utrechtse universiteit. De Utrechters stribbelden nog een jaar tegen maar moesten zich uiteindelijk neerleggen bij Loohuis’ benoeming.27 Die benoeming zal Loohuis ook goed zijn uitgekomen, want in maart 1942 was het Utrechtsch Dagblad op last van Mussert opgeheven. In zijn krant had Loohuis partij gekozen voor de Nationaal-Socialistische Nederlandsche Arbeiderspartij van Van Rappard en tegen Musserts NSB.28 De werkloze Loohuis hield op 26 november 1942 zijn openbare les: Over politieke onwetendheid en de wetenschap der politiek. In maart 1944 kreeg hij daarnaast nog een tijdelijke onderwijsopdracht in Amsterdam, waar hij Ter Veen moest vervangen die eind 1943 met ziekteverlof was gestuurd na een weigering om doctoraalcolleges te geven aan kandidaatsstudenten.29
Echt gefunctioneerd als lector heeft Loohuis niet. Sinds het vroege voorjaar van 1943, toen studenten weigerden om de loyaliteitsverklaring te tekenen, draaiden de universiteiten op een laag pitje. Utrechtse studenten werden in de ondergrondse pers voor hem gewaarschuwd. Het verzetsblad Slaet op den Trommele (25 december 1942) constateerde dat geopolitiek ‘even weinig met wetenschap heeft te maken als nationaal-socialisme met recht’. Het riep op tot een boycot van de colleges van Loohuis: ‘Men vergete nooit, dat het Deutschland-über-alles ook in de wetenschap van toepassing is. Studenten, vermijdt de colleges van deze politieken inktvis’.30 Hoogstwaarschijnlijk is deze (uiteraard anonieme) waarschuwing geschreven door Wim Eggink, student sociale geografie in Utrecht, redacteur van Slaet op den Trommele en een van de leidende figuren van het Nederlandse studentenverzet. Eggink, die kort voor het einde van de oorlog zou sterven in een Duits tuchthuis, toonde zich een goed verstaander van Ter Veens woorden.
Loohuis – niet langer hoofdredacteur en weinig omhanden op de universiteit – heeft zijn vrije tijd benut om eigenzinnige geopolitieke artikelen te schrijven voor het Haagsch Maandblad. Deze werden in 1944 in een boekje gebundeld: Mensch en mogendheid. Een probleem van alle tijden. Het is een intrigerend geschrift waarin hij op een aantal punten afstand neemt van Haushofers programma en terugkeert naar de eerdere ideeën van Kjellén, de bedenker van de term ‘geopolitiek’. Na de bevrijding werd Loohuis gearresteerd en veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf. Vanaf de jaren vijftig heeft hij, low profile, weer geprobeerd een bestaan als journalist en publicist op te bouwen. In 1979 overleed hij op 75-jarige leeftijd. Ter Veen, collega-geograaf en tegenpool, was toen al lang dood. Hij was in 1948 ziek geworden en het jaar daarop gestorven, 66 jaar oud.
De Geopolitik in Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog
Hoe is het de geopolitiek in Duitsland vergaan? Zoals te verwachten, sloegen geopolitici een steeds rabiatere toon aan, vooral toen uiteindelijk de Tweede Wereldoorlog losbrak. Twee voorbeelden uit het Zeitschrift für Geopolitik, jaargang 1942. Karl Springenschmid bejubelt in zijn ‘Die Stunde der Geopolitik’ hoe Duitse soldaten op hun veldtochten door Europa hun geopolitieke zin scherpten. Ze konden met eigen ogen zien hoe bijvoorbeeld de Noren, van origine raciaal bezien een goed volk, door een lange tijd van vrede en democratie waren verzwakt. Overal in Europa hadden zij niettemin ervaren dat hun tegenstanders menselijk waren en dat een zeker begrip over en weer mogelijk was. De strijd in de Sovjetunie had hen echter iets anders geleerd: hier stonden ze niet tegenover Europeanen maar tegenover onmenselijke Euraziaten. ‘Mit diesen Sowjetsoldaten gibt es nichts Gemeinsames mehr’.31
Dit wordt uitgewerkt door G.R. Heyer in zijn bijdrage ‘Zur Psychologie des Ostraumes’. In Rusland, aldus Heyer, stuiten Duitse soldaten, krachtig door ‘Geist, Bildung, persönlichen Charakter’, op ‘die brutale Gewalt der Masse’, het omgevormde en ongedifferentieerde massawezen dat niet leeft, maar wordt geleefd. De ‘Ostmensch’ is zonder cultuur, zonder geest – leeft zoals de dieren, gebonden aan de bodem, gevormd door de natuur. Heyer waarschuwt de Duitsers voor de invloed van de Russische ruimte. Zoals Britse koloniale bestuurders soms hun beschaving en geestkracht verliezen door een langdurig verblijf in hun tropische bezittingen (going black), zo moeten Duitsers na hun verovering van Rusland zich wapenen tegen het russisch gehen. Zelfs de Germaanse Übermensch moet oppassen voor de zuigende kracht van de Russische ruimte.32
Op het eerste gezicht leek de Geopolitik machtig en springlevend in de oorlogsjaren. Dat was ook de indruk van de Amerikanen. Zo schilderde een voormalige correspondent in Duitsland, Frederic Sondern, in Current History en Reader’s Digest Haushofer af als de kwade genius achter de Führer. Hitler zou hem in 1933 de vrije hand en ongelimiteerde sommen geld hebben gegeven om een geheim Geopolitiek Instituut in München op te bouwen, waar meer dan duizend experts adviezen formuleerden hoe de wereld te veroveren.33 Dat de werkelijkheid heel anders was, bleek toen Amerikaanse soldaten Beieren binnenvielen. Het geheime instituut was onvindbaar en Haushofer was een uitgebluste man die al sinds de vlucht van Rudolf Hess – zijn leerling en vriend – in 1941 door de nazi’s werd gewantrouwd. Hess’ oversteek naar Schotland werd Haushofer aangerekend; hij moest zich ondervragingen laten welgevallen en werd later zelfs nog enige tijd geïnterneerd in Dachau. Er speelde meer: Haushofers vrouw Martha was geen ‘ariër’ maar van joodse komaf, en zijn zoon Albrecht – die in 1941 nog in Pulchri had gesproken – werd verdacht van contacten met de Duitse oppositie. De connecties die Albrecht onderhield met de Stauffenberg-groep die in juli 1944 een aanslag op Hitler pleegde, werden hem noodlottig. Hij werd gearresteerd. Tijdens zijn verblijf in de gevangenis in de Berlijnse wijk Moabit dichtte hij zijn Moabiter Sonnetten die postuum zijn uitgegeven en hem voor de vergetelheid hebben behoed. Op 23 april 1945 werd Albrecht zonder vorm van proces doodgeschoten.
Nog geen jaar later, op 10 maart 1946, pleegden zijn ouders zelfmoord. De maanden daarvoor was Karl Haushofer – 76 jaar oud, lichamelijk zwak en geestelijk uitgeblust – verhoord door een betrekkelijk zachtmoedige Amerikaanse priester en hoogleraar geopolitiek Edmund Walsh, die moest beoordelen of hij terecht moest staan in Neurenberg. Op verzoek van Walsh had Haushofer in november 1945 zijn Apologie der deutschen ‘Geopolitik’ geschreven.34 Hij zag zich in een rol als die van Albert Speer of Leni Riefenstahl: een professional, geen nazi. Aan Walsh presenteerde hij zich als een man die vele jaren een speelbal van de nazi’s was geweest: ‘Much of what I said was written under compulsion’.35 In zijn apologie constateerde Haushofer dat de nazi’s alleen de leuzen en kernbegrippen uit de geopolitiek hadden overgenomen die hen goed uitkwamen; wat zij overnamen, begrepen zij verkeerd.fg002
Helemaal onbegrijpelijk was zijn klacht niet. De geopolitici hadden steeds gewezen op de doorslaggevende betekenis van de ruimte. Dit Raumdenken verhield zich slecht tot het Rassedenken van de nazi’s. Zij hechtten meer belang aan veronderstelde biologische verschillen tussen rassen, dan aan geografische invloeden.36 Al in 1931 hadden de nazi’s de Arbeitsgemeinschaft für Geopolitik opgericht om Haushofers Zeitschrift für Geopolitik in het rechte spoor te houden, of beter gezegd: te krijgen. De feitelijke invloed van de geopolitiek op de buitenlandse politiek en de oorlogsvoering van de nazi’s was al met al maar heel bescheiden. Haushofer was de intellectuele leidsman van Hess, maar beslist niet van Hitler. Uiteindelijk was de Geopolitik vooral effectief in de binnenlandse propaganda: het overtuigen van het Duitse volk dat oorlog rechtvaardig en noodzakelijk was. Ter Veens ontsteltenis in 1931 over de impact die de geopolitiek in Duitsland had ‘in een wijden kring van leeken’ was terecht.37
Nabeschouwing: een gemengde ontvangst
Zo gretig en unaniem het onthaal van de Geopolitik in Duitsland in de Weimar republiek, zo terughoudend en gemengd was de receptie in Nederland in die tijd. In de jaren twintig was in Nederland de aandacht voor Haushofers denkbeelden gering. Voor zover zij betrekking hadden op het geopolitieke krachtenveld van de Stille Oceaan konden zij rekenen op enige aandacht – Nederland had er per slot van rekening immense koloniale belangen – en kregen zij een niet onwelwillend onthaal. Haushofer werd primair beschouwd als een Azië-specialist; aan zijn rol als architect van de Geopolitik werd voorbij gezien. Ook los van Haushofer maakte de Geopolitik aanvankelijk in Nederland nauwelijks een reactie los.
Enerzijds wekt die onverschilligheid verbazing. In Nederland lag de nadruk op neutraliteit en het belang van internationaal recht als kader voor internationale betrekkingen. De Duitse Geopolitik was nationalistisch en geloofde eerder in militarisme dan in internationaal recht. Geografisch determinisme, Raumdenken, was in de Nederlandse geografie niet in tel – als er een volk was dat zich ontworsteld had aan de macht van de natuurlijke omgeving (lees: het water), dan was het wel het Nederlandse. Kortom, men zou een kritische ontvangst kunnen verwachten.
Anderzijds past het ontbreken hiervan – tot Ter Veens artikel in 1931 – goed in de over het algemeen welwillende houding van de Nederlandse onderzoekers ten opzichte van de Duitse wetenschappen. Nederland, in het bijzonder de Koninklijke Academie van Wetenschappen, beijverde zich na 1918 om een bemiddelende rol te spelen tussen wetenschappers uit enerzijds de geallieerde landen en anderzijds het van internationale organisaties buitengesloten Duitsland en Oostenrijk.38 De verliezers moesten hun plaats in de mondiale wetenschappelijke gemeenschap weer kunnen innemen. Wetenschappers uit het tijdens de Eerste Wereldoorlog neutraal gebleven Nederland koesterden geen rancune jegens Duitse wetenschappers. Zij hadden eerder bewondering voor wat ze presteerden – geen land won voor 1940 zo veel Nobelprijzen als Duitsland –, hoewel sommigen zich ook ergerden aan ‘de klemmende greep van Duitse wetenschap op de Nederlandse’ en opriepen tot ‘zelfbevrijding’.39 Ook in de geografie behoorde Duitsland, samen met Frankrijk, tot de toonaangevende landen. Op literatuurlijsten van studenten geografie stonden meer Duitse en Franse publicaties dan Britse en Amerikaanse. Pas ver na de oorlog (zo rond 1970) zou dat veranderen.
De Duitse geografische gemeenschap bestond overwegend uit conservatieve heren met een warm hart voor de belangen van de staat en met een hekel aan Joden.40 Veelzeggend is dat na 1933 slechts weinig academische geografen en geologen naar het buitenland vluchtten: niet meer dan negen procent. Alleen theologen hadden een nog lager percentage: zeven. In andere disciplines lag het aandeel vluchtelingen tussen de 12 en 64 procent met een gemiddelde van 27 procent.41 In deze gemeenschap bewogen Van Vuuren en Steinmetz zich gemakkelijk. Ze waren geen pleitbezorgers van Haushofers Geopolitik, maar er ook niet principieel tegen gekant.
Veel uitgesprokener was Van Vuurens leerling Loohuis. Al in zijn proefschrift uit 1931 had hij zich bewonderend uitgelaten over de ‘grondige en wetenschappelijke wijze’ waarop de Duitsers hun kolonisatie hadden aangepakt, en sprak hij de hoop uit dat Duitsland spoedig de gelegenheid zou krijgen om ‘het door den wereldoorlog onderbroken werk te hervatten’. Het zou ook ‘in het belang der overwinnaars’ zijn, ‘indien opnieuw tropische territoren onder Duitschland’s leiding geplaatst werden’.42 Zijn sympathie voor (nazi-)Duitsland en voor de Geopolitik, in combinatie met zijn werkloosheid na zijn ontslag als hoofdredacteur, maakte hem zeer bereid om een lectoraat in de geopolitiek te aanvaarden.
Veel uitgesprokener was ook Steinmetz’ leerling Ter Veen. Hij was in de jaren dertig de eerste en enige wetenschapper in Nederland die de Geopolitik ontdeed van zijn wetenschappelijke pretenties en als een onverhulde ideologie aan de kaak stelde. Dit werd mede ingegeven door zijn socialistische overtuiging die hem gevoelig maakte voor de gevaren van een agressieve buitenlandse politiek, die steeds groter werden naarmate de nazi’s tegenover zijn partijgenoten in het buurland aan kracht wonnen. Ook zijn afkeer van internationaal conflict dat hij met brede lagen van de Nederlandse bevolking deelde, speelde mee.
Al met al laat de receptie van de Geopolitik in de Nederlandse sociale geografie zien hoe moeilijk het is om tot algemene uitspraken te komen over ‘de aanvaarding’ of ‘de afwijzing’ van denkbeelden in een vakgebied. Net als in andere disciplines die politiek-ideologisch gevoelig waren, zoals de volkskunde, de pre- en protohistorie en de (eu)genetica43, bestond er een veelkleurig palet aan individuele reacties. De twee meest vooraanstaande beoefenaren van het vakgebied bleken ongevoelig voor het ideologische karakter van de geopolitiek. De publicatie van Ter Veens felle afwijzing kreeg geen weerklank. De instelling van een geopolitiek lectoraat voor Loohuis bleef evenzeer een geïsoleerde gebeurtenis, alleen al door de destijds snel verslechterende situatie op de Nederlandse universiteiten. Dat zijn benoeming plaatsvond op het moment dat de geopolitiek in Duitsland op haar retour was, is paradoxaal.