Aanleiding
In de collectie van Museum Boerhaave bevinden zich meerdere unieke stukken. Een van deze springt direct in het oog: een meer dan manshoog planetarium, bijgenaamd Leidsche Sphaera (Museum Boerhaave inv.no. 9619).1 Dit pronkstuk heeft een bewogen historie. Het planetarium heeft zijn oorsprong in Rotterdam, is gemaakt omstreeks 1670, en verhuisde veertig jaar later naar de Universiteit van Leiden. Bij de opening van (de voorganger van) Museum Boerhaave in 1931 droeg de Universiteit de Sphaera over aan het museum.
De centrale plaats van het planetarium in de vaste tentoonstelling belemmerde altijd een grondig onderzoek naar de staat van het instrument. Een tijdelijke experimentele tentoonstelling op die zaal maakte het noodzakelijk het planetarium te ontmantelen: een ideale gelegenheid om het object nader te bestuderen. De resultaten van dit onderzoek, o.a. een vervuild uurwerk, corrosie, het ontbreken van een beschermlaag op het messing en (onzorgvuldige) reparaties uit het verre verleden, toonden de noodzaak voor een restauratie. In twee jaar tijd is de Sphaera helemaal schoongemaakt en waar nodig gerestaureerd. Het planetarium schittert nu weer in het museum (fig. 1). Een mooie gelegenheid dus om zowel de ontstaansgeschiedenis en context, als de verdere lotgevallen van de Sphaera nader onder de loep te nemen.
Copernicus verbeeld: de aanzet tot het planetarium
Nicolaas Copernicus publiceerde in 1543 zijn boek De revolutionibus orbium coelestium (‘Over de omwentelingen der hemellichamen’). In dat boek beschreef hij een nieuwe kijk op het zonnestelsel met de zon als middelpunt, in tegenstelling tot het heersende beeld dat de aarde het middelpunt van het heelal was. Het duurde een eeuw voordat dit zogenaamde heliocentrisch wereldbeeld, door observaties fijngeslepen door Johannes Kepler en Galileo Galilei, vaste grond vond in Europa. Nederland deed aan die receptie volop mee, ook buiten universitaire kring.2 Vanaf het midden van de zeventiende eeuw waren de copernicaanse opvattingen over de hemelbewegingen min of meer gemeengoed geworden in de kring van liefhebbers van de sterrenkunde.3 Een mooi voorbeeld daarvan vormt de Rotterdamse burgemeester Adriaen Vroesen, die het initiatief nam om het heliocentrische wereldbeeld mechanisch uit te beelden. Hij was niet de eerste die dat probeerde, maar in de Nederlanden wel de meest ambitieuze. Een Copernicaans mechanisch planetarium was al in 1598 door Johannes Kepler ontworpen.4 Een afgeleide daarvan, het ‘tellurium’, een instrument dat de omwenteling van de maan rond de aarde nabootst, is zelfs in de Nederlanden ontstaan. Dit mechanisme is vermoedelijk rond 1600 bedacht door de Alkmaarse wiskundige Adriaen Anthoniszoon en is voor het eerst beschreven in de Astronomia Instaurata (Amsterdam 1617), een editie van Copernicus' Revolutionibus uitgegeven door de Groningse hoogleraar Nicolaus Mulerius.5 Dergelijke apparaten zijn in serie vervaardigd door de Amsterdamse instrumentmaker en cartograaf Willem Jansz, die zich later met de familienaam ‘Blaeu’ zou tooien. Hij was een leerling van de befaamde astronoom Tycho Brahe, een van de eerste astronomen die precisieinstrumenten ontwikkelde voor observatie. Ook de in Alkmaar geboren ‘vernufteling’ Cornelis Drebbel heeft zich al vroeg in de zeventiende eeuw met de vervaardiging van een copernicaans mechanisch model bezig gehouden. Rond 1650 was echter het meest spraakmakend de zogenoemde ‘Gottorpse Globe’ in Fredriksborg (Schleswig Holstein). Dit was een imposant manshoog copernicaans planetarium, dat was ondergebracht in een bolvormige sfeer van 1,27 m doorsnede waarop de tekenen van de dierenriem waren uitgebeeld.6
De initiator: Adriaen Vroesen
Adriaen Vroesen (1641–1706), de initiator van het Rotterdamse planetarium, was een telg uit een remonstrants geslacht van Rotterdamse burgemeesters en schepenen. Hij was de zoon van een gelijknamige vader en Johanna Snel van Royen. Zijn moeder was de dochter van Willebrord Snel van Royen (beter bekend als ‘Snellius’), die dus zijn opa was.7 Vanwege die laatste connectie mocht Adriaen zich in 1656 gratis inschrijven als student filosofie aan de Leidse Universiteit.8 Na zijn studie trad Adriaen in eerste instantie in de voetsporen van de Vroesens en bouwde hij aan een bestuurlijke, in plaats van aan een geleerde carrière. Zo trad hij in 1662 als schepen van Schieland in het huwelijk met Susanna Knaeu, waarna hij in 1664 benoemd werd tot secretaris van de vroedschap van Rotterdam. Na de dood van zijn vader in 1669 volgde Adriaens benoeming tot burgemeester.
Als rijke regent beperkte hij zich niet tot bestuurlijke zaken, maar liet hij zich ook gelden in het sociale en culturele leven van die dagen. Zo verkeerde Adriaen met enige regelmaat in het intellectuele middelpunt te Rotterdam: het huis ‘De Lantaarn’ van Benjamin Furly.9 Deze Engelsman was de leider van de Quaker gemeenschap in de Nederlanden en daarnaast een succesvol koopman. Vanaf 1665 belegde Furly regelmatig discussieavonden bij hem thuis, waarin ook de natuurfilosofie aan de orde kwam. Het heeft er alle schijn van dat Adriaen Vroesen een van de leden was van Furly’s ‘genootschap’. Een zakelijke activiteit bevestigt de relatie tussen Vroesen en Furly. Als vriend van William Penn, die zijn landgoed Pennsylvania in Amerika openstelde voor vrijdenkende mensen, wierf Furly vanaf 1682 actief nieuwe emigranten. Ook Adriaen Vroesen kocht dat jaar (via Furly) een groot stuk land in Pennsylvania, grenzend aan bezit van Furly zelf (fig. 2).10 Dat land zou hij in 1704 via Benjohan Furly (de zoon van Benjamin) weer verkopen.11 Duidelijk is dus dat Vroesen en Furly elkaar goed kenden. Daarmee had Vroesen ook toegang tot het geleerde gezelschap waarin de laatste verkeerde. In Furly’s huis ontmoetten de denkers en inspiratiebronnen van de vroege Verlichting elkaar: Pierre Bayle, John Locke en diens pupil Anthony Ashley Cooper, 3rd Earl of Shaftesbury, maar ook anderen, zoals Philippus van Limborch, Jean Leclerc, Algernon Sydney, Tobias Ludwig Kohlhaus, Pieter Rabus, Hermanus Lufneu en Franciscus Mercurius Baron van Helmont. Laatstgenoemde bevestigt eens te meer de link tussen Furly en Vroesen. Tijdens een logeerpartij in 1686 bij Vroesen in Schoonderloo maakte Van Helmont namelijk zijn testament; daarin bedacht hij zowel Furly als Vroesen. Aan de eerste legateerde hij 500 gulden, maar aan Vroesen zijn bibliotheek en een ring, en aan Vroesens echtgenote Susanna Knaeu bovendien twee zilveren flesjes.12 Ook reserveerde Van Helmont nog een bedrag voor de uitgave van één van zijn (doorgaans alchemistische) boeken, waarbij hij Vroesen opdroeg om als executeur voor de publicatie zorg te dragen.13 Uit de catalogus van Furly’s bibliotheek blijkt trouwens dat Van Helmont na zijn dood inderdaad diverse objecten aan hem heeft nagelaten.14 Ook Vroesen zal dus zijn deel wel hebben gekregen.15
Is Vroesen door de bijeenkomsten bij Furly geïnspireerd tot het bouwen van een planetarium? Het zou goed denkbaar zijn. Aan de postume invloed van zijn opa Snellius valt het niet toe te schrijven, want deze was nimmer een Copernicaan.16 Mogelijk ook heeft de jonge Adriaen Vroesen na zijn studie een ‘Grand Tour’ gemaakt, en heeft hij daarbij kennis gemaakt met het planetarium van Gottorp, of met vergelijkbare mechanismen, bijvoorbeeld één ontworpen door de in Parijs werkzame Deen Ole Rømer. De planetariumonderzoekers King en Millburn wijzen althans op een gelijkenis qua basaal ontwerp tussen de Rotterdamse SphaeraArmilaris Automatica en de planetaire mechanismen van Rømer en diens gezel Horrebow.17 Hoe dan ook, duidelijk is dat de Sphaera een pronkstuk moest worden dat bewondering af moest dwingen: mogelijk voor Gods schepping, maar vast en zeker ook voor Vroesens vooraanstaande positie in Rotterdam.
Andere medewerkers aan de Sphaera – 1. Steven Tracy
Voor de daadwerkelijke vervaardiging van de Sphaera deed Vroesen een beroep op Steven Tracy (ook wel Thraci; †1703).18 Deze Rotterdamse klokkenmaker kwam oorspronkelijk uit het Engelse Yarmouth en was een vooraanstaand instrumentmaker.19 Het in 1769 door Tracy’s kleinzoon Steven Hoogendijk opgerichte Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam bezat van hem een hemelglobe, die zich door een daarbinnen aangebracht uurwerk bewoog.20 Tracy was dermate trots op zijn beide werkstukken dat hij zich door de Rotterdamse eliteschilder Adriaen van der Werff, samen met deze instrumenten, liet portretteren (fig. 3). Trouwens ook Furly bezat van Tracy ‘een seer schoon Hang-Horologie’, met astronomische aanduidingen.21 Tracy’s reputatie als ‘beschouwer [en] uitwerker van wiskonstige hemelsteekenen’ was tenslotte in 1701 voor de Rotterdamse bakker en geschiedschrijver Gerrit van Spaan aanleiding om een van zijn talrijke boeken aan deze ‘vernuftigen konstenaar’ uit Rotterdam op te dragen.22
Andere medewerkers aan de Sphaera – 2. Nicolaes Stampioen
Een andere belangrijke ontwerper van de Sphaera was Nicolaes Stampioen (1639–1721), landmeter, schout van Kralingen en ‘fabricq’ (d.w.z. ‘ingenieur’) van Schieland.23 Vanaf 1689 maakte hij als ‘mathematicus’ deel uit van een wetenschappelijke commissie die de Staten-Generaal moest adviseren over de bruikbaarheid van een methode om de lengte op zee te bepalen.24 Zijn grootvader Jan Jansz. Stampioen de Oude († 1660) was vanaf 1617 leermeester in de stuurmanskunst te Rotterdam geweest. In 1619 had deze al een Coelestum planum (‘hemelkaart’) vervaardigd, met een nauwkeurige afbeelding van de sterrenhemel, die hij uitgaf samen met een ‘cleyn boecxken […] tot een onderwijsinge van dien’.25 In 1626 had Stampioen de Oude ook deelgenomen aan het Collegium Mechanicum van de Rotterdamse rector van de Latijnse School, Isaac Beeckman, welk college was opgericht voor de uitwisseling van wetenschappelijke informatie ‘tot gerieff van timmerlien, metsers, schippers ende andere borgers, ende voornemelyck heeren ende studenten’.26 De vader van Nicolaas – Jan Jansz. Stampioen de Jonge (1610–1653) – was privaatdocent wiskunde geweest van onder andere stadhouder Willem II en Christiaan Huygens. Nicolaas' belangstelling voor de wiskundige wetenschappen kwam dus niet uit de lucht vallen.
Het zal Nicolaas Stampioen zijn geweest die de berekeningen voor de tandradverhoudingen heeft aangeleverd. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van de Nederduytsche Astronomia, een Nederlandstalig boek over sterrenkunde van de hand van de mathematicus Dirck Rembrandtsz van Nierop dat in 1653 voor het eerst verscheen.27 In haar studie over de Leidsche Sphaera (die strikt genomen dus Rotterdams is) heeft Elly Dekker namelijk ontdekt dat veel omloopstijden die bij de Sphaera gebruikt zijn overeen komen met die uit het boek van Van Nierop. Opvallend is vooral dat de door Van Nierop abusievelijk onjuist (!) opgegeven omloopstijd van Ganymedes (een van de manen van Jupiter) precies zo door de makers van de Sphaera is overgenomen.28
Datering van de Sphaera Armilaris Automatica
Het is niet bekend wanneer Tracy het planetarium opleverde. Het ontbreken van de ring en de maan Titan rondom Saturnus in het bestek van Tracy, lijkt te wijzen op een ontwerp uit de tijd vóór deze ontdekkingen door Christiaan Huygens, dus vóór 1655.29 Hoewel dit soort ontdekkingen niet direct wereldwijde bekendheid kreeg, zoals nu, moet Stampioen daar via zijn netwerk snel van op de hoogte zijn geweest, zijn overleden vader was immers leraar van Huygens geweest. Echter, omdat veel voor het ontwerp van de Sphaera gebruikte waarden overeen komen met die uit Van Nierop, moet het mechanisme in elk geval gemaakt zijn na 1653. Toch moet de Sphaera een stuk later gedateerd worden. Al was het alleen al omdat Vroesen in 1655 nog maar 14 jaar oud was.
Een nadere tijdsindicatie komt uit de archieven van Rotterdam, die de klokkenmaker Tracy voor het eerst in 1662 noemen.30 Aangezien Adriaen Vroesen in 1664 zijn plaats in de Rotterdamse vroedschap innam, en Furly pas na zijn huwelijk in 1665 met zijn bijeenkomsten begon, zal het instrument waarschijnlijk pas na die tijd zijn gemaakt. Daar staat tegenover dat het mechanisme zo goed als zeker vóór 1672 moet zijn vervaardigd. Dat jaar zorgde het ‘rampjaar’ er namelijk voor dat de staatsgezinde Vroesen uit zijn ambt werd gezet en hij zijn vooraanstaande status als regent verloor aan de prinsgezinden.31 Resumerend mag dus worden gesteld dat de Sphaera omstreeks 1670 geconstrueerd zal zijn.32
Lotgevallen van de Vroesens na 1672
Na 1672 verliet Vroesen Rotterdam en zocht hij zijn toevlucht eerst in Antwerpen en later op een hofstede in het nabij Rotterdam gelegen Schoonderloo. Over Adriaens activiteiten daarna is maar weinig bekend. Het echtpaar krijgt nog drie kinderen.33 Adriaen treedt regelmatig op als voogd of zaakwaarnemer voor anderen,34 wijzigt zijn testament een keer,35 twist eenmaal over de belasting aangaande het karossengeld,36 treedt samen met Benjamin Furly op als arbiter in een geschil,37 en schrijft mogelijk een postuum uitgegeven kritische theologische verhandeling met de titel Ernstig ondersoek wegens de mogelykheid of onmogelykheid der Goddelyke openbaringen. Opgestelt door een schrander Heer A.V. (Rotterdam 1708). Het boekje is nu nergens meer terug te vinden, maar zat in de bibliotheek van Furly.38
In 1702, wanneer na de dood van koning-stadhouder Willem III, opnieuw een stadhouderloos tijdperk in Holland aanbreekt, ziet Vroesen weer politieke kansen. Bij de Staten van Holland en West-Friesland dient hij een verzoek in om opnieuw tot raad en vroedschap van Rotterdam te worden benoemd.39 Wanneer dat niet lukt, volgt twee jaar later een officieel verzoek tot eerherstel (fig. 4).40 Uiteindelijk krijgt Vroesen in 1704 inderdaad een pensioen toegekend van de stad Rotterdam.41 Inmiddels woont Adriaen echter in Den Haag, waar hij in 1706 ook overlijdt, al wordt hij in Rotterdam ter aarde besteld.42
Iets meer is bekend over Adriaens zoon Jan Vroesen, die in 1685, aan het begin van zijn studie rechten in Utrecht door Pierre Bayle wordt aanbevolen aan de Utrechtse hoogleraar Johannes Georgius Graevius. Bayle prijst Vroesens zoon aan als ‘un jeune homme très brillant et très noble’.43 Uit de brief blijkt verder dat Bayle de dan 13-jarige jongeman drie jaar lang als ‘précepteur en philosophie’ heeft onderwezen, een activiteit die ongetwijfeld door vader Adriaen is betaald en die diens regelmatig contact met Bayle meer dan waarschijnlijk maakt. Overigens zou deze Jan Vroesen Adriaenszoon zich later ontpoppen als (een van) de schrijver(s) van het beruchte Traité des trois imposteurs, in 1712 te Den Haag uitgegeven achter l’Esprit de Spinosa, een biografie van Baruch de Spinoza. Dit veel besproken traktaat, waarvan een afschrift in de bibliotheek van Furly zat, is wel gekarakteriseerd als ‘one of the most radical anti-religious clandestine works that circulated in the eighteenth century’.44 Opnieuw is dit een aanwijzing voor het kritisch-intellectuele milieu van de familie Vroesen.45 Het radicale religieuze scepticisme van zoon Jan Vroesen zet overigens ook vraagtekens bij het doel en de betekenis die vader Adriaen Vroesen met zijn Sphaera voor ogen stond. Had het mechaniek mogelijk ook een deïstische betekenis? Immers, dat planetaria ook een rol konden spelen in dergelijke theologische discussies, is recentelijk nog gebleken bij de op de ‘Leidsche Sphaera’ geïnspireerde Sphaera Perfecta van de Amsterdamse instrumentmaker Jan van den Dam.46 Bronnen die hierover meer zouden kunnen zeggen ontbreken helaas, maar het mag duidelijk zijn dat Vroesens Sphaera is ontstaan in een milieu waarin – om met Margaret Jacob en Jonathan Israel te spreken – de Radicale Verlichting al vroeg tot wasdom kwam.47
De Sphaera in handen van Bastiaen Schepers
Tot 1710 wordt Vroesens planetarium nergens vermeld. Op 7 juni van dat jaar wordt echter in de vergadering van Curatoren van de Leidse Universiteit gemeld dat:
‘den heer Noorthey, vroedschap der stad Rotterdam, aan deselve had bekent gemaekt, dat seker astronomie instrument, sijnde een sphera movens van den loop des hemels, aen de Universiteyt stont vereert te worden’.48
Deze Daniël Noorthey bleek niet zozeer te handelen als bestuurder van Rotterdam, maar trad op als vertegenwoordiger van zijn tante en schoonmoeder, Geertruy Timmers, inmiddels enige jaren weduwe van Bastiaan Schepers (1650–1704), laatstelijk bewindhebber van de VOC voor de kamer Rotterdam.49 Vroesens Sphaera bleek nu dus in het bezit te zijn van de familie Schepers.
Hoe het planetarium door hen is verworven, is nergens opgetekend. Wanneer jaren later – in 1726 – door de Leidse Universiteit navraag wordt gedaan bij de erven Vroesen of zij nog documentatie over het instrument bezitten, wordt door Mr. Jan van Couwenhoven, als erfgenaam van wijlen Jan Vroesen Adriaenszoon opgemerkt dat diens ‘vader voornamentlyk den inventeur van de Sphaera movens was geweest, […], na wiens doot deselve gekomen was in handen van de H. Sebastiaen Schepers’.50 Dat verhaal klopt alvast niet, omdat (Se-)Bastiaan Schepers in 1704, kort na zijn vader, de oude admiraal Willem Bastiaensz Schepers (1619–1704), was overleden, dus twee jaar vóór Adriaen Vroesen.
Genoemde admiraal Schepers was bovendien uitgerekend degene geweest, die in 1672 in hoge mate verantwoordelijk was voor het gedwongen vertrek van Vroesen. Daarna zou Schepers – en later ook zijn zoon en kleinzonen – Vroesens oude positie in het bestuur van Rotterdam innemen.51 Als prinsgezind presiderend-burgemeester was deze Willem Bastiaensz Schepers de facto de opvolger geweest van de staatsgezinde Vroesen. Aanvankelijk hebben de curatoren van de Leidse Universiteit vader en zoon Schepers ook met elkaar verward; in augustus 1710, in een volgende vergadering van curatoren, werd namelijk abusievelijk meegedeeld dat de Sphaera een geschenk was ‘van de kinderen en erfgenamen van den luitenant-admiraal Willem Bastiaensz Scheepers’.52 Dat bericht werd later echter rechtgezet. Het ging toch echt om Bastiaen Schepers, de kort na zijn vader overleden zoon, die uit duidelijk ander hout was gesneden dan zijn zeevarende vader (fig. 5). Het Latijnse opschrift dat in 1711 op de voet van het planetarium werd geplaatst erkent die herkomst ook duidelijk. In vertaling luidt het: ‘Dit instrument, een zeer beroemd sieraad, heeft de Leidse Academie verkregen door de vrijgevigheid van de zeer eerbare weduwe en de kinderen van de zeer geëerde heer Sebastiaan Schepers’. In 1741 wordt dit ook zo weergegeven in een schriftelijk rapport over de universiteitsbibliotheek. Bibliothecaris Van Royen merkt dan op dat:
‘Mevrouwe Timmers, weduwe van den Heer Sebastiaen Schepers, Vroedschap der stadt Rotterdam, ende deszelfs erven verheerlykt met een praesent, waerop het boven alle bibliothequen van de wereldt kan glorieeren, namentlyk met de Sphaera Movens, een werk, waervan de eer der uytvindingh ende van daeraen gedaen te hebben onnoemelyke kosten toekomt den Heer Burgermeester Adriaen Vroezen, de roem der conservatie ende de genereusheydt om hetzelve ten gebruyke van het publicq wel te willen consacreren aen den Heer Schepers en zyne erven’.53
Bastiaen Schepers is dus degene die op enig moment het planetarium heeft verworven en die vermoedelijk ook heeft geopperd om het instrument na zijn dood aan de Leidse Universiteit te schenken. Dat was immers zijn Alma Mater, waar hij in de jaren 1668–1673 achtereenvolgens filosofie en rechten had gestudeerd.54 Uit die tijd dateerde ook zijn vriendschap met zijn promotor, de Leidse hoogleraar rechten Johann Friedrich Böckelmann (1632–1681), die in 1679 zijn vernieuwende leerboek Compendium Institutionum Justiniani onder meer opdroeg aan ‘zijn zeer goede vriend’ Bastiaen Schepers.55
Hoewel dus afkomstig uit families met verschillende politieke oriëntatie, verschilde Bastiaen Schepers qua intellectuele interesse niet veel van Adriaen Vroesen. Beiden hadden in Leiden filosofie gestudeerd, en beiden gingen om met Pierre Bayle. Want ook Bastiaen Schepers behoorde tot Bayle’s vrijzinnige vriendenkring.56 Bastiaen trad ook op als mecenas voor een van Bayle’s vroegere leerlingen aan de Rotterdamse Illustre School, de jonge filosoof en medicus Bernard Mandeville (1670–1733), zoon van een Rotterdamse arts. Mandeville zou later in Engeland gevierd worden als de auteur van het maatschappij-kritische boek Fable of the Bees (1705/1714). Uit erkentelijkheid voor de van Bastiaen Schepers ontvangen steun droeg Mandeville in 1691 zijn Leidse medische proefschrift aan hem op.57
In 1692 overkwam Schepers bovendien eenzelfde lot als Adriaen Vroesen toen hij door de stadhouder werd afgezet als vroedschapslid, stadssecretaris en pensionaris; dit naar aanleiding van Schepers' vermeende betrokkenheid bij rellen die twee jaar tevoren de stad hadden geteisterd. Hij werd er van verdacht – vermoedelijk terecht – dat hij samen met een aantal anderen (waaronder vader en zoon Mandeville) had samengespannen tegen de baljuw van de stad, Jacob van Zuylen van Nievelt.58 Diens corrupte beleid stuitte op veel weerstand, zowel bij het gewone volk als bij de wat meer vrijzinnige regenten.59 In 1690 had het optreden van de baljuw tot een bestorming van diens huis geleid, waarna Van Zuylen aanvankelijk was afgezet. Maar dankzij de bescherming van koning-stadhouder Willem III was Van Zuylen weer in zijn ambt hersteld, en in de zuivering die daarop volgde werd de vrijzinnigheid in Rotterdam sterk aan banden gelegd. Niet alleen moest Schepers met een aantal medestanders het veld ruimen, ook Pierre Bayle werd van zijn hoogleraarschap aan de Rotterdamse Illustre School ontheven en ook privélessen (zoals eerder aan Jean Vroesen) werden hem verboden. Door deze maatregel kon Bayle wel extra hard werken aan zijn monumentale Dictionaire Historique et Critique, waarin ook aandacht werd besteed aan het Copernicaanse wereldsysteem; helaas zonder in te gaan op het mechanisch model van Vroesen, dat Bayle stellig uit eigen beschouwing gekend zal hebben.60 Opvallend is trouwens dat ook Adriaen Vroesen in 1692 zijn buitenplaats in Schoonderloo van de hand deed en vermoedelijk toen al naar Den Haag verhuisde.61 In Rotterdam en omgeving leken vrijzinnigen even niets meer te zoeken te hebben. Voor Bastiaen Schepers liep een-en-ander overigens met een sisser af. Dankzij de invloed van Schepers' vader, de admiraal die in 1688 stadhouder Willem III naar zijn kroon in Engeland had gebracht, werd Bastiaen Schepers in 1698 weer in zijn ambt als vroedschap hersteld, gevolgd in 1702 door zijn verheffing tot bewindhebber van de Verenigde Oostindische Compagnie.62
Een pronkstuk in Schepers' bibliotheek?
Wanneer en hoe de Sphaera van Vroesen is overgegaan naar Bastiaen Schepers is dus onbekend. Maar omdat in 1710 bij de schenking van de Sphaera een sokkel ontbrak, lijkt het meest waarschijnlijk dat de Sphaera ‘nagelvast’ stond opgesteld in Schepers' bibliotheek in zijn huis aan de Hoogstraat, waar hij van ongeveer 1688 tot ongeveer 1700 heeft gewoond.63 Deze bibliotheek werd in 1696, samen met ‘andere rariteiten’ van Schepers door de Italiaanse globemaker Vincent Coronelli aangeprezen als een bezienswaardigheid.64 Nadere details ontbreken helaas. De plaatsing van de Sphaera in een bibliotheek of rariteitenkabinet is echter wel het meest waarschijnlijk. Het Museum Museorum – de in 1704 uitgegeven vroegste handleiding voor het inrichten van (particuliere) verzamelingen stelt dat een Sphaera armillaris copernicana (zoals die in Gottorp), een verdienstelijke aanwinst voor een ‘Kunstkammer’ zou zijn.65 Een mogelijk scenario is dus dat Schepers zijn woonhuis aan de Hoogstraat compleet met de Sphaera van Vroesen heeft overgenomen; immers, bij zijn huwelijk in 1662 woonde Adriaen Vroesen ook in de Rotterdamse Hoogstraat.66 Dit huis deed Vroesen vermoedelijk in 1687 van de hand, dus kort vóór Schepers naar de Hoogstraat verhuisde.67 De beslotenheid van een woonhuis kan tevens een verklaring kan zijn voor het feit dat de Sphaera vóór zijn komst naar de Leidse Universiteit nergens is beschreven. Ook het gegeven dat uit de constructie van het planetarium valt af te leiden dat het uurwerk oorspronkelijk een slinger bezat van maar liefst vier meter lengte, bevestigt dat het instrument oorspronkelijk hoog in een gebouw gemonteerd moet zijn geweest.68
Opmerkelijk is verder dat Nicolaes Stampioen, de berekenaar van de Sphaera, van 1701 tot 1708 voor Bastiaen Schepers en zijn familie heeft gewerkt. Voor de nog piepjonge zoon Willem Bastiaensz Schepers (1684–1750) nam Stampioen de taken waar van rentmeester en secretaris van het Hoogheemraadschap van Schieland.69 Of hij in die tijd ook nog bemoeienis heeft gehad met zijn wiskundige schepping is opnieuw niet bekend. Stampioen was in elk geval niet betrokken bij de overdracht van de inmiddels wat gammele Sphaera aan de Leidse Universiteit.
De Sphaera bij de Leidse Universiteit
Om de Sphaera op te halen en om als geste voor hun hulp aan de ‘domestiquen’ (ofwel bedienden) van de familie Schepers drie dubbele gouden dukaten te overhandigen, stuurden de Leidse curatoren de instrumentmaker Jan van Musschenbroek samen met een pedel naar Rotterdam.70 In de vergadering van 8 november 1710 noteerden de curatoren dat de Sphaera voorlopig in de bibliotheek was geplaatst omdat er geen plek was in het Theatrum Astronomicum (de destijds gebruikte naam voor het Observatorium boven op het Academiegebouw aan het Rapenburg). Aan burgemeester Coenraad Ruysch en aan de beheerder van het Theatrum, Jan van Musschenbroek, maar ook aan ‘anderen, dewelcke ervaren sijn in de astronomische studie’ werd gevraagd een plan en begroting te maken om de Sphaera in orde te brengen.71
Een maand later droeg de universiteit de Haagse klokkenmaker Bernard van der Cloesen (†1736) op om het planetarium te restaureren. Hij was gekozen omdat hij eerder ‘door den heer Huygens’ voor ‘het maken van astronomische instrumenten’ was gebruikt.72 Een niet nader genoemde timmerman kreeg bovendien de opdracht om een gepaste sokkel te vervaardigen, omdat die, zoals vermeld, bij het planetarium ontbrak. Van der Cloesen herstelde het instrument in oude luister in zijn werkplaats in Den Haag. In 1712 transporteerde men het planetarium naar de bibliotheek. Voortaan was het instrument voor het publiek te bewonderen, staande in een ‘glase kas’, waarvan alleen de professor natuurfilosofie Wolfert Senguerdius en de beheerder van de instrumenten, Jan van Musschenbroek, de sleutel hadden.73 Op de voet stond in deftig Latijn aangegeven wat er was gebeurd:
Welnu, door de loop der tijden en de zorgeloosheid van onervarenen zwaar beschadigd, is zij onlangs, door de zorg en moeite van de zeer vernuftige instrumentmaker Bernard van der Cloesen, niet alleen in de oude toestand hersteld, doch verschijnt zij in betere vorm, zodat het instrument nu werkelijk de hoogste graad van volmaaktheid lijkt te hebben bereikt.74
Op andere zijkanten van het voetstuk wordt ook dank betuigd aan twee anderen die zich voor het herstel van het planetarium hadden ingespannen. Daartoe behoorde allereerst de Leidse burgemeester Coenraad Ruysch (1650–1731), die het gehele herstelproces had begeleid en die ook de onkosten had voorgeschoten. Hij was een bekend ‘begunstiger der vrije kunsten’, die tot aan zijn dood in 1731 als wetenschappelijk mecenas is opgetreden. Van 1726 tot 1731 zou Ruysch bijvoorbeeld de uitgave financieren van de meteorologische waarnemingen van Coenraad Zumbach de Koesfelt, die de publicatie daarvan maar wat graag aan deze ‘promotor van alle kunsten en eerzame wetenschappen’ opdroeg.75
Tot nu toe is nimmer opgemerkt dat naast Ruysch nog een andere persoon met het kenmerk ‘ervaren in de astronomische studie’ aan de herstelplannen heeft meegewerkt. Diens naam ontbreekt namelijk in de Resoluties van de Leidse Curatoren, maar deze man staat wel met zoveel woorden genoemd op de voet van de Sphaera. Het gaat hier om ‘de voortreffelijke wiskundige Johannes Ham, Raad te Arnhem, zeer edele en zeer wijze afgevaardigde van de Hoogmogende Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden’.76 Deze Johan Ham (1654–1725) was een alumnus van de Leidse universiteit: een oud-student, die van 1671 tot 1680 bij de Leidse universiteit was ingeschreven: eerst in de filosofie, maar later ook in de geneeskunde. Inderdaad wordt hij later in Arnhem, behalve als burgemeester, ook als arts vermeld. Deze Ham was echter niet een doorsnee-student. Opmerkelijk genoeg is hij dezelfde man die in 1677 als eerste ter wereld de spermatozoa heeft ontdekt.77 In augustus 1677 bezocht Ham in Delft de befaamde microscopist Anthonie van Leeuwenhoek, aan wie hij zijn eigen microscopische ontdekking onthulde. Het was een ontdekking die via Van Leeuwenhoek onmiddellijk via een brief aan de Royal Society wereldkundig werd gemaakt. Deze zelfde Ham staat dus vereeuwigd op de sokkel van de Sphaera, alleen ditmaal geëerd voor zijn wiskundige controle van (of input aan) Van der Cloesens arbeid.
Na al deze inspanningen kreeg het instrument ook een nieuwe naam, die trots op de sokkel werd vermeld: Sphaera incomparabilis. De Leidse universiteit maakte ook uitbundig reclame voor het instrument door vanaf 1714 een pamflet uit te geven over deze Sphera Automatica.78 Ten gerieve van de talrijke buitenlandse bezoekers werd dit pamflet niet alleen in het Latijn en het Nederlands (fig. 6), maar ook in het Engels en Frans gepubliceerd, terwijl de tekst later ook werd opgenomen in enkele Duitse en Deense boeken.79 Ook de in 1716 uitgegeven nieuwe catalogus van de universiteits-bibliotheek werd met een gravure en beschrijving van de nieuwe aanwinst voorzien.80
Uit talloze reisverslagen blijkt dat de ‘vortrefflichen Copernicanischen Machine’ in de Leidse bibliotheek internationale faam verwierf.81 Dat bleef zo gedurende de hele achttiende eeuw. Of het nu ging om de Duitse hoogleraar Johann Gottlieb Deichsel, die in 1717 bewonderde hoe de Sphaera in zijn nieuwe glazen kast rechts van het bureau van de bibliothecaris stond opgesteld,82 of om de Deense astronoom Thomas Bugge, die in 1777 over het planetarium neerschreef: ‘this is a very beautiful piece’.83 Dat er ondertussen ook overdreven verhalen rondgingen, behoeft bij dit pronkstuk geen verbazing te wekken. Zo noteerde de Engelsman John Ratcliff in 1734 bij zijn bezoek aan de Leidse bibliotheek dat dit ‘noble instrument’ ooit persoonlijk was onderzocht door de Russische tsaar Peter de Grote, die er zo onhandig mee om was gegaan, dat het instrument er daarna lang nutteloos bij had gestaan. Maar gelukkig was het sindsdien gerepareerd en in een glazen kast opgeborgen.84 En in 1770 schreef de Russische prins Alexandre Kurakin bewonderend in zijn reisverslag dat hij had gehoord dat de constructie van de Sphaera wel 70.000 gulden had gekost.85 Dat Vroesen het nodige aan zijn Sphaera gespendeerd zal hebben staat wel vast, maar met dit overdreven bedrag had hij destijds met gemak wel drie buitenplaatsen kunnen kopen.
De gehele achttiende eeuw bleef het planetarium in de bibliotheek te bezichtigen. Daar werd het onderhouden, eerst door Jacobus van der Cloese[n] (1692–1767 – de zoon van Bernard), en later door diens zoon Bernard van der Cloesen Junior (1726–1780). Na diens dood werd het beheer opgedragen aan achtereenvolgens de Leidse klokkenmaker Louis Pasché (1782–1793) en de fysisch instrumentmaker Felix Meylan (1793-na 1809).86 In totaal zou het beheer en onderhoud van de Sphaera de universiteit tussen 1710 en 1810 zo’n achtduizend gulden hebben gekost, een voor die tijd zeer respectabele som.87 In 1823 verhuisde de Sphaera van de bibliotheek naar de zolder van de vernieuwde Leidse Sterrewacht (nog steeds boven op het Academiegebouw). Daar trof de latere directeur van de Sterrenwacht, Frederik Kaiser, het instrument bij zijn aanstelling in 1826 ‘uitermate verwaarloosd’ aan.88 Dat bleef zo tot 1860, toen een verhuizing naar het gebouw van de nieuw gebouwde sterrenwacht op een bolwerk in de Hortus, Kaiser aanspoorde om het – door hem als vrij waardeloos beschouwde – instrument om historische redenen toch op te knappen en schoon te maken.89 De Sphaera werd vervolgens opgesteld in de vestibule van de nieuwe Leidse Sterrewacht, om daarna opnieuw verwaarloosd te worden: volgens een commentator uit 1928 ‘een treurig blijk van gebrek aan piëteit voor het Voorgeslacht’.90 Van alle Nederlandse planetaria had het immers ‘de grootste artistieke waarde’. Daarom was het gelukkig dat er ‘thans sprake is van restauratie’.91 Kort daarna, in 1930, werd het zeldzame instrument toegezegd aan het Nederlandsch Historisch Natuurwetenschappelijk Museum, de voorloper van Museum Boerhaave.92 Dit museum opende in 1931 zijn deuren (fig. 7). Daar is de Sphaera vanaf die tijd opnieuw een pronkstuk, zij het nu vooral één met een historische, en niet zozeer met een sterrenkundige betekenis.
Oude restauratiesporen
Voordat met de huidige restauratie aangevangen kon worden, is de Sphaera compleet gedemonteerd. De zo bloot gekomen onderdelen vertelden het verhaal van gebruik, reparaties en vernieuwingen. Niet alles was te dateren. Met name was dat lastig bij de aanpassingen uit de tijd vóórdat het planetarium naar het museum verhuisde. Uit het archief van de Leidse Curatoren blijkt dat al direct na de overdracht in 1710 het nodige aan de Sphaera is veranderd. Zo mocht Van der Cloesen Sr. het ‘instrument in staat brengen op den voet, gelyck sulx voorheen geconcipieert ende gemaekt is geweest’.93 Hij had voor dat werk 350 gulden begroot, maar omdat het planetarium ‘gants onstelt en in disordre was overgegeven’, bleek dit bedrag uiteindelijk veel te laag. Ruysch rapporteerde in de zomer van 1712 dat hij maar liefst 1232 gulden aan het instrument had gespendeerd, waarvan 624 gulden voor Van der Cloesen (die zou uiteindelijk 700 krijgen), 576 gulden voor de timmerman (voor het maken van de sokkel en een glazen kast), en tenslotte nog een schamele 32 gulden ‘voor den verwer’.94
Na demontage was goed te zien dat de wijzerplaat met gravering in eerste instantie een andere vorm had (fig. 8). Van der Cloesen maakte een nieuwe wijzerplaat over het origineel van Tracy heen. Oorspronkelijk had het uurwerk een nachtklokstijl. Hierbij lopen de uren tussen de kwartieren en minuten door. Op de gravure uit 1711 is deze wijzerplaat van Tracy nog te zien. Toen Van der Cloesen het planetarium onder handen nam, paste hij het uurwerk aan door het een veel kortere slinger van 25 cm te geven.95 Dit betekende dat hij ook de overbrenging moest veranderen, anders zou een jaar slechts drie maanden duren. Na Van der Cloesens aanpassingen kon het uurwerk na opwinden gedurende acht dagen onafgebroken lopen. Van der Cloesen bracht na zijn vervanging door een gewoon uurwerk een nieuwe gravering aan in het midden van de nieuwe wijzerplaat. Uiteindelijk heeft Van der Cloesen in 1727 nog tekeningen van het gehele tandwielenstelsel gemaakt, die door de hoogleraar sterrenkunde Willen Jacob ’s Gravesande zijn nagezien en goedgekeurd.96 Dat de curatoren van deze tekeningen kopieën lieten maken (die werden vervaardigd door de lector wiskunde Willem La Bordus), toont aan dat ze zeer trots waren op het instrument. Door de eeuwen zijn er kosten nog moeite gespaard voor onderhoud, met name om het uurwerk gaande te houden dat niet opgewassen bleek tegen de taak om de planeten te laten bewegen. Daartoe zijn er vooral bij het uurwerk aanpassingen gemaakt, of onderdelen vervangen. De enorme sporen van slijtage aan het mechanisme laten zien dat het apparaat lang heeft gewerkt. In de tijd van Tracy vervaardigden uurwerkmakers de raderen met de hand. Later kwamen verdeelmachines, die in staat waren raderen zowel te verdelen als te frezen. Dit verschil is duidelijk te zien. Het geeft een beeld van de verschillende instrumentmakers die aan het uurwerk hebben gewerkt. Zo lijkt het wijzerwerk door een andere uurwerkmaker gemaakt te zijn dan het gaande werk. Daar zitten echter ook negentiende-eeuwse delen in, zoals het anker.97 Ook de aandrijving en montering van de planeet Jupiter zijn een punt van aandacht geweest: er zijn verstevigingen toegevoegd zoals een extra beugel. De ovale baan van Saturnus heeft eveneens te lijden gehad, zoals een flinke soldering aantoont. Overigens staat op de prent van de universiteit uit 1711 Saturnus afgebeeld met een ring, en in de bijbehorende tekst staat:
de vyf Satellieten van Saturnus sijn hier ook sonder beweging, en gehegt aan desselfs ring; die ook hier onbeweeglyk is; dit niet kunnende anders geschieden van wegens de kleynte van de plaats, en ook niet seer nodig synde.98
Giovanni Domenico Cassini ontdekte in 1684 de vijfde satelliet van Saturnus (Thetys), dus de vijf manen in de ring zijn zeker niet gemaakt door Tracy. Foto’s uit de jaren 1970 laten een ruwe ring met vijf bolletjes zien, waarschijnlijk een additie tijdens de restauratie na de Tweede Wereldoorlog. De jaarschijf laat een mooie manier van zuinigheid zien. Aan de achterzijde zijn de jaartallen veranderd; de zessen van de jaren 1600–1690 zijn vlak geslagen en daarna veranderd in een zeven (fig. 9). Zo kon het uurwerk de achttiende eeuw in!
Net voor de overdracht aan het museum heeft de Leidse Sterrewacht nog reparaties uit laten voeren door een van haar medewerkers. Een inscriptie onder op de centrale as duidt hierop: ‘gemaakt mei 1927 J.H. Karsten’. In de Tweede Wereldoorlog, op 11 december 1944, trof een bom van de Engelse luchtmacht het museum. Oud hoofd restauratie Arie de Vink van Museum Boerhaave heeft de zwaarbeschadigde Sphaera door de weggeslagen muur als kind waargenomen: de grote ringen van het planetarium waren verbogen en de dierenriem was er af. Toen De Vink in 1952 in dienst trad van het museum, was de Sphaera al weer gerepareerd door ‘ene Algra’ van het Kamerling Onnes laboratorium, een leerling instrumentmaker. Dit bleek ook uit het onderzoek van de dierenriem: de figuren zitten op een modern gelast frame en niet meer in hun originele montering. Overigens heeft deze Algra niet de juiste informatie gehad. Foto’s van het planetarium van voor de oorlog laten zien dat de sterrenbeelden in de correcte richting geplaatst zijn, in het nieuwe frame zijn ze in tegengestelde richting gemonteerd.
De recente restauratie
Gedurende de jaren dat de Sphaera in Museum Boerhaave staat heeft het verschillende malen een onderhoudsbeurt gekregen, zoals het in de was zetten en het beschermen van blank metalen delen tegen roest. Daarnaast is de houten voet enkele jaren geleden gerestaureerd door Atelier Mösenbacher, waardoor de teksten op de panelen weer leesbaar zijn geworden.
Ditmaal (in 2013) was het tijd voor een grondiger aanpak. Hierbij ging Museum Boerhaave zoals altijd voorzichtig te werk. Dit kwam neer op het schoonmaken, roestvrij maken en het weer zichtbaar maken van graveringen en materialen. Het aanbrengen van een laagje natuurlijke schellak beschermt metalen onderdelen, zodat deze niet corroderen. Daarnaast heeft de restauratieafdeling een aantal ontbrekende onderdelen vervangen; zo is de ring met maantjes rondom Venus opnieuw vormgegeven en een ontbrekend deel van het sterrenbeeld tweelingen is bijgemaakt. Maar de richting van de tekens van de dierenriem is niet gecorrigeerd. Dit vertelt namelijk niet alleen een stuk van de historie van de Sphaera, belangrijker was echter dat er een hele nieuwe montering gemaakt zou moeten worden om de kwetsbare sterrenbeelden passend in die montering te krijgen. Ook zijn een aantal oude solderingen vanwege hun kwetsbaarheid opnieuw gesoldeerd.99 Het resultaat mag er zijn: een prachtig planetarium waarbij alle graveringen weer duidelijk leesbaar zijn.
Epiloog
Nieuw historisch onderzoek heeft opgeleverd dat de Sphaera is ontstaan in een fascinerend Rotterdams intellectueel milieu, waarin de Radicale Verlichting al vroeg tot wasdom kwam. Dat het instrument tegenwoordig überhaupt nog bestaat mag een wonder heten, na de lange reeks van jaren achtereenvolgens in Rotterdam, bij de Leidse Universiteit en bij het Museum, zeker gezien het bombardement in de Tweede Wereldoorlog. Bij de restauratie bleek dat De Sphaera zich laat lezen als een boek. De gebruikssporen en aangebrachte veranderingen aan het planeetstelsel en de klok geven een prachtig overzicht van het gebruik van het planetarium van zijn begin tot op de dag van vandaag. Wat opvalt is het ongelofelijke vakmanschap van de diverse instrumentmakers, zoals blijkt uit de gegoten centrale buizen en de handgemaakte tandwielen. Het is duidelijk dat er verschillende bekwame vaklieden aan het toestel hebben gewerkt. Niet alleen de bij name bekende klokkenmakers zoals Tracy en de drie Van der Cloesens, maar ook onbekende geelgieters, koperslagers en schilders.