Inleiding

Kort na de bevrijding, op 23 juni 1945, ontving het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde een brief met de boodschap dat het niet hoefde te rekenen op een vanzelfsprekende continuering van de samenwerking met de Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst. De reden die hiervoor werd gegeven was de opstelling van het bestuur van het tijdschrift gedurende de Tweede Wereldoorlog.1 Tijdens de bezetting hadden veel artsen zich verenigd in de verzetsgroep ‘Medisch Contact’ en ook een groot deel van het hoofdbestuur van de Maatschappij was hierbij betrokken. Binnen Medisch Contact was een gevoel van ‘grieven’ en ‘ontstemming’ ontstaan over de vermeende collaboratie waaraan met name redacteur-gérant (hoofdredacteur) van het NTvG, G.A. van Rijnberk, zich schuldig zou hebben gemaakt.2 De breuk tussen het NTvG en de Maatschappij kan worden begrepen als direct gevolg van de gebeurtenissen in de voorgaande jaren, maar tegelijkertijd kan het uiteengaan der wegen toch niet geheel onverwacht worden genoemd.

Sinds de Maatschappij het tijdschrift had opgericht in 1856 was er regelmatig onenigheid geweest over onder meer de financiën en de inhoud van het tijdschrift. C.T. van Valkenburg, auteur van het tweede jubileumboek van het NTvG uit 1957, karakteriseerde de verhouding tussen Maatschappij en tijdschrift weliswaar nog als die van een moeder ten opzichte van ‘de zoon, op wie zij trots was’, maar ook hij had oog voor de lange voorgeschiedenis van spanningen.3 Het tijdschrift had zich eigenlijk nooit erg afhankelijk opgesteld. Bij zowel het 25-jarige jubileum in 1882 als bij het gouden jubileum in 1907 was de start van het NTvG gekarakteriseerd als de ‘geboorte’, niet van een ‘zwakke zuigeling’, maar van een ‘krachtig volwassen man’.4 Hoe dit ook zij, feit is dat de relatie tussen het tijdschrift en de organisatie die het tijdschrift had opgericht, en waarmee altijd een formele band had bestaan, in de loop der tijd flink was veranderd. Het is daarom van belang om nader te kijken naar de voorgeschiedenis van de breuk om deze ook vanuit een lange-termijn-perspectief te begrijpen. In dit artikel betogen we dat zowel meningsverschillen over financiële als over inhoudelijke zaken al veel langer een rol speelden, en ertoe hadden geleid dat het tijdschrift en de Maatschappij uit elkaar waren gegroeid wat betreft hun doelstellingen, waarbij het eigenlijk nog verrassend lang heeft geduurd voordat zich een feitelijke breuk voordeed.

Hoewel het NTvG jarenlang het officiële orgaan van de Maatschappij was, beperkt de geschiedschrijving over deze organisaties zich grotendeels tot jubileumboeken en artikelen over een van beide.5 Natuurlijk is in de vooroorlogse periode de Maatschappij aanwezig in de kolommen van het tijdschrift, en is het NTvG present in de publicaties van de Maatschappij. Na de oorlog wordt echter slechts beperkt aandacht gegeven aan het tijdschrift in de officiële geschiedschrijving van de Maatschappij, ondanks het feit dat deze zich ook op de vooroorlogse periode richt.6

Fig. 1: 

Titelpagina van de eerste aflevering van het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, 2 januari 1857.

In de afgelopen decennia is historisch onderzoek naar wetenschappelijke tijdschriften in toenemende belangstelling komen te staan, waarbij het tijdschrift niet alleen wordt bestudeerd als bron van informatie over de oorsprong en verspreiding van kennis, maar als een agent met een vormende, regulerende en soms conserverende werking.7 Waar aanvankelijk vooral zeventiende- en achttiende-eeuwse tijdschriften en publicaties onderwerp van studie waren, begint nu ook de interesse te groeien in moderne tijdschriften en de manier waarop deze functioneerden. Zo hebben historici als Melinda Baldwin, James Secord en Alex Csiszar geanalyseerd hoe vanaf de negentiende eeuw het tijdschrift zich de centrale plek heeft verworven die het vandaag heeft, als de plek voor publicatie van originele onderzoeksresultaten.8 Dit artikel sluit aan bij deze jonge historiografische traditie. In dit artikel analyseren we de veranderende relatie tussen NTvG en Maatschappij. Juist door die relatie, en vooral de ‘botsende belangen’, centraal te stellen, komen de eigen doelstelling en veranderende functie van het tijdschrift goed naar voren.

Allereerst worden de redenen belicht voor het oprichten van dit oudste nog bestaande wetenschappelijke tijdschrift in Nederland. Daarbij wordt ook ingegaan op vergelijkbare tijdschriften in het buitenland om de verhouding tussen het tijdschrift en de Maatschappij in context te kunnen plaatsen. Vervolgens komen verschillende conflicten aan bod, waarbij duidelijk wordt hoe gedurende de geschiedenis van het tijdschrift en de Maatschappij uiteenlopende belangen ontstonden, die uiteindelijk leidden tot een niet te lijmen breuk tussen de beide partijen. Om de feitelijke breuk te kunnen begrijpen kijken we uiteindelijk alsnog in enig detail naar de periode rond de Tweede Wereldoorlog, toen de Maatschappij werd opgeheven en, na heroprichting, niet meer met het NTvG wilde samenwerken.

De oprichting van het tijdschrift

De Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst werd in 1849 opgericht met als doel Nederlandse medici met elkaar te verbinden en op te komen voor hun beroepsbelangen. Bij deze oprichting werd ervoor gekozen om de organisatie in te richten naar het zogenoemde ‘maatschappijmodel’. Hierbij was de Maatschappij opgedeeld in lokale afdelingen waarvan de afgevaardigden voor besluitvorming bij elkaar kwamen in een centrale organisatie.9 Naast het verenigen van de beroepsgroep in een centrale organisatie, zette de Maatschappij zich ook in voor de (maatschappelijke) belangenbehartiging van de leden en de gehele beroepsgroep, het bevorderen van de geneeskundige wetenschap, en het breed verspreiden van de medische kennis.10

Hoewel de organisatievorm van de ‘Maatschappij’ niet precies hetzelfde was als die van een ‘wetenschappelijk genootschap’ en ook lastig te vergelijken is met bijvoorbeeld de Engelse academies of societies of de Franse societés, deelde de Maatschappij wel enkele belangrijke eigenschappen. Zo benadrukt wetenschapshistoricus Denise Phillips de rol die genootschappen hadden in zowel het creëren van netwerken tussen gelijkgestemde wetenschappers, als het spreiden van kennis in de samenleving. In de negentiende eeuw speelden dergelijke organisaties volgens Phillips een rol in de professionalisering, specialisering en nationalisering van hun discipline.11 Uit onderzoek van medisch-historicus Mart van Lieburg naar het medische genootschapswezen in de eerste helft van de negentiende eeuw, blijkt dat in Nederland de Maatschappij in dit opzicht de activiteiten overnam van verschillende medische genootschappen.12

Genootschappen publiceerden korte verslagen van vergaderingen en nieuwsberichten, maar veruit de belangrijkste publicaties waren de verhandelingen. In deze verhandelingen, die veelal onregelmatig verschenen, werd uitvoerig verslag gedaan van vernieuwend onderzoek. Deze werden vaak door een afzonderlijke commissie beoordeeld en richtten zich met name op de leden van het genootschap.13 In de negentiende eeuw werden de eerste wetenschappelijke tijdschriften met een commercieel oogmerk opgericht, die wekelijks of maandelijks verschenen, en die gericht waren op een breder publiek. Door het succes van deze tijdschriften raakten ook de genootschappen geleidelijk overtuigd van de voordelen van deze manier van periodiek publiceren boven die van het publiceren door middel van verhandelingen.14

Deze ontwikkeling is ook terug te zien in de vroege geschiedenis van de Maatschappij. Bij de oprichting werd besloten om een maandblad uit te geven dat zou dienen als ‘orgaan der Maatschappij’. Daarnaast zouden er op onregelmatige tijden verhandelingen uitgegeven worden, waarin onderzoek werd gepubliceerd dat te uitgebreid was om in het tijdschrift op te nemen. In dit maandblad verschenen onder meer wetenschappelijke verslagen van de centrale en lokale afdelingen, ingezonden stukken en berichten voor de leden van de Maatschappij.15 Concurrenten zoals De Geneeskundige Courant, die al wekelijks verschenen, concentreerden zich vooral op actuele geneeskundige onderwerpen, alsmede berichten uit binnen- en buitenland en gedachtewisselingen over actuele vraagstukken. Het maandblad van de Maatschappij kwam in deze periode in financiële problemen. Om het tij te keren werd in 1856 een commissie ingesteld; deze kwam met enkele adviezen voor een nieuwe koers. Het tijdschrift moest vaker verschijnen en meer publiceren over allerhande actuele medische onderwerpen in plaats van de focus op Maatschappij-gerelateerde zaken. Dit kon gerealiseerd worden door samen te werken met redacteuren van andere, al bestaande, tijdschriften, die zelf ook geïnteresseerd waren in een samenwerking met de Maatschappij.16

De leden van de Maatschappij gingen akkoord met de voorgestelde veranderingen en op 2 januari 1857 stelt de nieuwe 28-koppige redactie zich voor in het eerste nummer van het nieuwe tijdschrift: het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde.17 In een latere terugblik stelt C.C. Delprat dat de start moeizaam was, onder meer door het grote aantal redacteuren en de moeizame samenwerking daartussen. Hij vergeleek het tijdschrift met ‘een kind met een waterhoofd, dat tijd noodig had, om tot normale ontwikkeling te komen’.18 Deze fase in de ontwikkeling werd afgesloten in 1862, toen middels een reorganisatie het grote aantal redacteuren werd verkleind. Met een kleine groep betrokken en ervaren redacteuren zou de continuïteit van het NTvG kunnen worden gewaarborgd. Bij deze reorganisatie werd voor het eerst melding gemaakt van ‘De Vereeniging Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde’, die vanaf nu verantwoordelijk zou zijn voor het uitgeven van het tijdschrift.19 Deze vereniging werd de enige eigenaar van het tijdschrift, en de door de reorganisatie geslonken redactie was formeel alleen verantwoording schuldig aan de ledenvergadering van de Vereniging NTvG. Hoofdtaak van de Vereniging NTvG was, in circa de eerste tachtig jaar van haar bestaan, het uitgeven van het tijdschrift en het meewerken aan medische naslagwerken. Toen de Vereniging in 1936 een eigen pand kreeg, werden er daarnaast, voornamelijk op initiatief van toenmalig redacteur-gérant Van Rijnberk, verschillende verzamelingen aangelegd van portretten, ex libris, postzegels, schilderijen, penningen, en boeken.20 Na de Tweede Wereldoorlog begon de Vereniging ook met het organiseren van lezingen en verschillende maatschappelijke en historische onderzoeksprojecten.21

Het tijdschrift was dus zelfstandig en had een zelfstandig opererende redactie.22 Deze redactie bestond uit academisch geschoolde medici, die door hun opleiding geïnteresseerd en kundig genoeg waren om op de hoogte te zijn van recente ontwikkelingen in de medische wetenschap. Ze waren er bovendien van overtuigd dat de nieuwe, meer wetenschappelijke (voornamelijk fysiologische) benaderingen in de geneeskunde van het midden van de negentiende eeuw, relevant waren, niet alleen tijdens de universitaire opleiding, maar ook blijvend voor praktiserende artsen.23 De Maatschappij kende, gezien de diversere achterban, een bredere oriëntatie, maar ook hier steunde men de nieuwe wetenschappelijke benaderingen, die voor de academisch gevormde leden relevant werden geacht.24

Contractueel was vastgelegd dat het tijdschrift tevens het ‘orgaan’ was van de Maatschappij; dit zou ook op het titelblad worden vermeld. Het tijdschrift zou publicaties van de Maatschappij opnemen in een apart gedeelte. Deze publicaties behelsden alles wat de Maatschappij met haar ledenbestand, dat bestond uit geneeskundigen van alle niveaus, wilde delen zoals praktische mededelingen, verslagen en stukken van de lokale afdelingen. Leden van de Maatschappij kregen korting op een NTvG-abonnement, in ruil hiervoor kwam de Maatschappij het tijdschrift middels een subsidie financieel tegemoet.25 Dit was een verhouding die vanaf meet af aan voor verwarring zorgde. Ondanks de zelfstandige positie werd dan ook nog regelmatig gesproken over het ‘tijdschrift der Maatschappij’.26

Internationale vakbroeders

Met zijn inmiddels 162 jaren is het NTvG een van de oudste nog bestaande wetenschappelijke medische tijdschriften ter wereld. Samen met The New England Journal of Medicine (1812), The Lancet (1823), Ugeskrift for Laeger (1839) en het British Medical Journal (1840) vormt het een illuster gezelschap van wekelijkse tijdschriften die meer dan 150 jaar bestaan. Niet voor niets waren vertegenwoordigers van deze tijdschriften aanwezig bij de feestelijke viering van het eeuwfeest in 1957, als een selecte groep mede-‘centenarians’.27 In verband met de thematiek van de relatie tijdschrift-Maatschappij is het interessant om nader naar met name het British Medical Journal te kijken, omdat ook dit een wekelijkse uitgave is, verbonden met een vereniging.

In de vroege negentiende eeuw steeg het aantal medische tijdschriften in Engeland sterk, met als bekendste voorbeeld het goedlopende weekblad The Lancet, dat het succes van een wekelijks medisch tijdschrift aantoonde.28 In 1840 werd de Provincial Medical and Surgical Journal opgericht, met een commercieel oogmerk.29 Om het bereik van het tijdschrift te kunnen vergroten, hoopte de oprichter, P.H. Green, van meet af aan dat er een officiële band zou ontstaan met de Provincial Medical Surgical Association een vereniging voor artsen, die tot dan toe publiceerden middels losse verhandelingen. Toen het tijdschrift – dat later zou worden omgedoopt tot British Medical Journal (BMJ) – eenmaal goed liep werd de connectie tussen wat inmiddels heette de British Medical Association (BMA) en het Journal tot stand gebracht en werd het BMJ het tijdschrift van de Association.30

Het nieuwe tijdschrift werd met open armen ontvangen, maar al snel ontstonden de eerste spanningen. De biograaf van het tijdschrift, historicus Peter Bartrip, laat zien dat een belangrijke reden voor de Association om zich te verbinden met dit tijdschrift was, om meer leden te werven. Bij een lidmaatschap kreeg men immers ook een abonnement op het tijdschrift.31 Tegelijkertijd zou het tijdschrift kunnen worden gebruikt om de leden met elkaar in contact te houden. In de jaren 1850 en 1860 ging 90% van het inkomen van de Association naar het tijdschrift, een situatie die Bartrip omschrijft als ‘a BMJ “tail” was wagging the BMA “dog”’.32 Onder het bewind van de succesvolle hoofdredacteur Ernest Hart probeerde het tijdschrift de koppositie van The Lancet over te nemen, en inderdaad lukte het in de vroege jaren 1870 om meer exemplaren te verkopen dan de concurrent. Het aantal advertenties groeide, met veel inkomsten voor zowel het tijdschrift, als de BMA, tot gevolg.33

Dit succes bleef niet onopgemerkt. Aan de andere kant van de oceaan publiceerde de in 1847 opgerichte American Medical Association (AMA) tot aan de vroege jaren 1880 jaarlijkse verhandelingen. Toen het minder goed ging met deze verhandelingen werd voorgesteld om, naar voorbeeld van het BMJ, een wekelijks tijdschrift uit te brengen.34 Hiertoe werd het Journal of the American Medical Association (JAMA) in het leven geroepen. Het tijdschrift publiceerde nieuws vanuit het genootschap, artikelen over sociaal-geneeskundige kwesties, beroepsbelangen en vertalingen uit Europese tijdschriften. Voor het laatste nieuws over de ontwikkelingen in de medische, fysiologische en bacteriologische wetenschap moest de Amerikaanse medicus te rade gaan bij andere tijdschriften.35 Met deze benadering gericht op sociaal-geneeskundige onderwerpen werd het een belangrijke factor in het Amerikaanse medische landschap.36 Door het groeiende succes kon de Association in 1896 een eigen hoofdkwartier in Chicago kopen, voornamelijk bedoeld om het JAMA te huisvesten. In de loop van de twintigste eeuw ontwikkelde het tijdschrift zich tot een zeer succesvol bedrijf met vele deeltijdschriften, waar de Association als eigenaar van het tijdschrift van profiteerde.37

De voorbeelden van BMJ en JAMA laten zien dat de introductie van een semi-onafhankelijk tijdschrift financieel een succes kon zijn. Deze tijdschriften bloeiden zelfs zodanig dat de Associations uiteindelijk in de schaduw kwamen te staan. Een dergelijke situatie van wederzijdse afhankelijkheid, waarbij doelstellingen van de moederorganisatie en tijdschrift niet altijd meer overkwamen, kon echter ook tot fricties leiden, hetgeen ook zal blijken uit de geschiedenis van het NTvG.38

Botsende belangen

In het eerste gedenkboek van het NTvG uit 1932 stelde de auteur, tevens voormalig redacteur-gérant van het tijdschrift, C.C. Delprat dat de verhouding tussen het tijdschrift en de Maatschappij van meet af aan ‘niet altijd vlot was’.39 De verklaring hiervoor lag volgens hem in het gegeven dat de Maatschappij eigenlijk nooit had willen inzien dat het NTvG een autonoom tijdschrift was, waarmee de Maatschappij een contract had gesloten om haar stukken te publiceren.

De Maatschappij en het NTvG zaten inderdaad niet altijd op één lijn. Daarbij ging het zowel om verdeling van kosten en baten als om de inhoud en bredere doelstelling van het tijdschrift. Hoewel de relatie tussen de Maatschappij en het NTvG zeker niet altijd slecht was, verschilden zij in sommige gevallen zo erg van mening dat het bijna leidde tot opzegging van het contract en een breuk tussen het ‘lichaam der Maatschappij’ en haar ‘orgaan’. Om meer inzicht te krijgen in de veranderende relatie tussen de twee partijen zullen we enkele conflicten in detail bespreken, waarbij we eerst kijken naar kwesties die vooral aan de formele en financiële kant van de relatie raken, en vervolgens ingaan op groeiende meningsverschillen over de inhoud en doelstelling.

Botsende belangen I: Formele relatie en financiën

In 1875 kwam het tot een ogenschijnlijk onschuldige, maar exemplarische botsing tussen de Maatschappij en het tijdschrift over de verzendkosten. In het contract tussen beide was opgenomen dat de leden van de Maatschappij die geen abonnement hadden op het NTvG, de verhandelingen van de Maatschappij kregen toegezonden zonder hiervoor te hoeven betalen. Het tijdschrift zou de geringe verzendkosten hiervan voor haar rekening nemen.40 Toen er in 1874 hogere kosten werden gerekend voor deze verzending en het NTvG deze kosten wilde verrekenen met de Maatschappij, rees de vraag wie er contractueel verantwoordelijk was. Uiteindelijk werd na veel discussie besloten om een nieuw contract op te stellen.41 Volgens dit nieuwe contract zouden de leden van de Maatschappij die geen abonnee van het tijdschrift waren, nog steeds kosteloos de handelingen ontvangen. Om deze kosten te dekken betaalden de Maatschappij en het NTvG ieder de helft.42 Hoewel de kwestie was opgelost, had deze er volgens Delprat wel voor gezorgd dat de verhouding van het tijdschrift met de Maatschappij op gespannen voet was komen te staan.43

Een kwestie die in dezelfde periode speelde, betrof het NTvG-abonnementsgeld voor hen die geen lid waren van de Maatschappij. De Maatschappij wilde in het contract laten opnemen dat voor leden van de Maatschappij een abonnement drie gulden goedkoper zou zijn dan voor niet-leden, die 9,50 gulden betaalden voor een jaarabonnement.44 De gérant van het tijdschrift, J. Zeeman, stelde echter dat de Maatschappij hiermee het tijdschrift een beperking oplegde. Het tijdschrift zou dan immers niet meer volledig zelf de prijzen kunnen bepalen.45 Daarnaast zag hij het als ‘eene ten bate van de kas der Maatschappij, door de Vereeniging die het Tijdschrift uitgeeft, goedgevonden vermindering van toelage’, oftewel een manier waarop de Maatschappij ten koste van de inkomsten van het NTvG geld kon besparen. Hij wilde graag dat het tijdschrift meer vrijheid had tegenover zijn abonnees die geen lid waren van de Maatschappij.46 Ook dit laat zien dat er een zekere afstand was tussen het Maatschappij-bestuur en de tijdschriftredactie, en dat de redactie zelfstandigheid wenste. Opnieuw een discussie over de financiën dus, die zorgde voor een gespannen situatie.47

De verhouding leek enige tijd daarna, in 1897, echter weer genormaliseerd. Toen de Maatschappij een herziene editie van de zogenaamde Sterfte-atlas wilde uitgeven en moeite had om de begroting rond te krijgen, klopte men bij het tijdschrift aan voor ondersteuning. Het NTvG bleek bereid om 1.500 gulden, de helft van het begrote bedrag, bij te dragen zodat het project kon worden gerealiseerd.48 Dit voorbeeld laat zien dat het tijdschrift in redelijk korte tijd een relatief grote financiële slagkracht had gekregen. Ook het aantal aanmeldingen voor het tijdschrift groeide sinds 1884 sneller dan dat van de Maatschappij. Vanaf 1887 had het tijdschrift bovendien meer leden dan de Maatschappij. Rond de eeuwwisseling was het aantal tijdschriftabonnees (2100) het aantal Maatschappij-leden (1900) al ruimschoots voorbijgegaan. Het verschil zou in de navolgende jaren alleen maar groter worden, blijkens een grafiek in een jubileumuitgave ter ere van het vijftigjarige jubileum uit 1907 (zie Fig. 2).49

Fig. 2: 

Grafiek met weergave van het aantal geneeskundigen in Nederland, leden van de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst en het aantal abonnees op NTvG gedurende de eerste vijftig jaar. Bron: Het gouden feest van het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde. Januari 1907. Archief NTvG.

Omdat het tijdschrift door de toename van het aantal abonnementen aantrekkelijker werd voor adverteerders, stelde de Maatschappij in 1910 voor dat het NTvG een deel van de advertentie-inkomsten aan hen af zou staan. Een deel van de abonnees had het NTvG immers aan de Maatschappij te danken. Gesuggereerd werd dat de Maatschappij ook een compleet eigen tijdschrift zou kunnen beginnen.50 Het voorstel viel niet in goede aarde bij de NTvG-leden, zo bleek tijdens de algemene vergadering in datzelfde jaar. Het tijdschrift meende het geld meer nodig te hebben dan de Maatschappij. De aanwezigen waren er niet van overtuigd dat de lezers enkel voor de berichten van de Maatschappij een abonnement op het NTvG hadden genomen en het voorstel werd uiteindelijk door een grote meerderheid (achttien tegen twee) weggestemd.51

Botsende belangen II: Inhoud en doelstelling

Tijdens dit debat over de advertentiegelden in 1910 werden er ook argumenten gebruikt die betrekking hadden op de inhoud van het tijdschrift. Volgens Hector Treub, die tevens lid was van het hoofdbestuur der Maatschappij, had de Maatschappij eigenlijk al jarenlang teveel betaald aan NTvG. Hij gaf hiervoor een inhoudelijk reden. Het tijdschrift zou te veel gericht zijn op ‘hyper-wetenschappelijke’ bijdragen en te weinig stukken bevatten voor ‘de gewone practicus’. Dit was in zijn ogen al een gegronde reden voor de Maatschappij om een nieuw, eigen, tijdschrift te beginnen.52

Op de achtergrond speelden hier bredere veranderingen in het medische landschap, die hun weerslag hadden op de relatie Maatschappij-tijdschrift. De tijd waarin het tijdschrift werd opgericht, had zich gekenmerkt door de opkomst van de fysiologie in de geneeskunde.53 Deze nieuwe, natuurwetenschappelijke, opvatting van geneeskunde zorgde voor een benadering waarin laboratoriumonderzoek dominant was. Vanaf de eerste nummers was er veel aandacht voor dit soort onderzoek, maar in de loop der tijd leken de lezers van het NTvG hier steeds minder warm voor te lopen. Waren andere onderwerpen voor de praktiserende artsen die het tijdschrift lazen niet ook relevant?54 In dat verband werd met name gedacht aan de sociale geneeskunde, eveneens in opkomst in de tweede helft van de negentiende eeuw, met haar aandacht voor preventie van schadelijke omgevingsfactoren door grootschalige industrialisatie en urbanisatie.55

Fig. 3: 

De redacteuren-gérant gedurende de eerste vijftig jaar, van boven naar beneden: J. Penn (1857–1866), J. Zeeman (1867–1884), A.A.G. Guye (1884–1887), C.C. Delprat (1888–1895), M. Straub (1896–1903), H. Burger (1904–1913) en P. Muntendam die vanaf 1900 als tweede redacteur-gérant de eerste redacteur-gérant in zijn werkzaamheden ondersteunde. Bron: Het gouden feest van het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde. Januari 1907. Archief NTvG.

Deze discussie kreeg rond 1900 een extra dimensie door verschillende maatschappelijke ontwikkelingen die gevolgen hadden voor de rol van de medicus in de samenleving. Het betrof hier onder meer de veranderende wetgeving, de ontwikkeling van de ziekenfondsen, en een groeiend aantal instanties die deel uitmaakten van de openbare gezondheidszorg. Om zich binnen dit complexe en bureaucratische geheel te kunnen handhaven was het van belang om veel nadrukkelijker de gezamenlijke beroepsbelangen te behartigen en te beschermen, zo vonden vele medici.56 Binnen de Maatschappij wilde het hoofdbestuur deze sociaal gerelateerde zaken nadrukkelijk aan de orde stellen en de leden hierover informeren. Men drong er ook bij de redactie van het NTvG op aan om hier meer aandacht aan te schenken.

Hierbij kwam een verschil aan het licht tussen de wensen van de wetenschappelijk georiënteerde redacteuren van het tijdschrift aan de ene kant, en die van de Maatschappij als vertegenwoordiger van geneeskundigen met een achtgrond in allerlei verschillende praktijksituaties, aan de andere. Vergelijkbare discussies over de vraag voor welke onderwerpen en discussies het tijdschrift bedoeld was, speelden in deze periode, mutatis mutandis, ook rondom JAMA en BMJ.57 Vanuit deze kritiek – die luidde dat het NTvG zaken als ‘standsbelangen’ en ‘sociale zaken’ niet genoeg aan de orde stelde – werd binnen de Maatschappij nu ook nadrukkelijk gepleit voor de oprichting van een eigen tijdschrift, naast het NTvG.58 Het voelde voor een groeiende groep niet rechtvaardig dat de Maatschappij, als het over deze sociale zaken in haar ‘eigen orgaan’ wilde publiceren, het daarvoor moest betalen. Ondanks aandringen van de Maatschappij op een koerswijziging wilde het NTvG, zo bleek keer op keer, ‘baas in eigen huis blijven’.59

Een van de meest fervente voorstanders van een eigen tijdschrift was A. Sikkel, lid van het hoofdbestuur van de Maatschappij. Hij betoogde in 1902 dat een eigen blad zich zelfstandig ook prima zou kunnen redden. Hij werd hierin gesteund door enkele collega’s die van mening waren dat een breuk onvermijdelijk zou zijn als de meerderheid van de leden van de Maatschappij een nieuw tijdschrift wenste.60 Desondanks waren er ook leden van het hoofdbestuur die de band met het NTvG wilden behouden. Zo memoreerde penningmeester M. Juda het feit dat het NTvG de Maatschappij had gesteund in tijden toen er weinig leden waren. Daarnaast vreesden andere leden dat een eigen tijdschrift een te grote kostenpost zou gaan worden.61

Uit een door het NTvG zelf gepubliceerde correspondentie tussen de Maatschappij en het tijdschrift blijkt dat het NTvG niet veel op had met deze kritiek. Het tijdschrift was van mening dat er voldoende over sociaal-geneeskundige onderwerpen werd gepubliceerd, hoewel men bereid was er meer aandacht aan te geven, indien gewenst.62 De Maatschappij repliceerde dat in ieder geval 19 van de 26 lokale afdelingen meer sociaal-geneeskundige artikelen wensten, en stelden daarom voor om het tijdschrift op te delen in twee delen; een deel onder redactie van de Maatschappij en een deel dat door de redacteuren van het tijdschrift gemaakt werd. Het NTvG voelde er echter niets voor om een deel van de redactionele verantwoordelijkheid uit handen geven. Het wilde inderdaad, zoals het hoofdbestuur moest constateren, ‘oppermachtig heer (…) blijven in eigen huis.’63 Na enig debat werd besloten om het tijdschrift en de Maatschappij-berichten toch niet redactioneel uit elkaar te halen. De partijen kwamen tot een akkoord waarbij werd besloten dat er drie leden van de nieuw opgerichte ‘Centrale Commissie voor de beroepsbelangen der Maatschappij’ zouden toetreden tot de redactie van het NTvG. Hierdoor kreeg de Maatschappij wat betreft de sociaal-geneeskundige berichten een grotere vinger in de pap. Deze organisatorische wijziging leek effect te hebben, want twee jaar later werd van beide kanten alweer gesproken over een versterking van de band.64

Niettemin stond deze band achttien jaar later opnieuw onder druk. Net als eerder was het Sikkel, inmiddels opgeklommen tot voorzitter, die de Maatschappij in een nieuwe richting wilde sturen.65 De achterban was verdeeld; er werd gevreesd dat de kwaliteit van de Nederlandse geneeskunde hieronder zou lijden.66 De Maatschappij omschreef de toenmalige samenwerking echter als een situatie waarin ze 8000 gulden per jaar betaalde voor het ‘hooghouden van de geneeskundige wetenschap in Nederland’, en daar zou best een eigen gedeelte van het tijdschrift en een deel van de baten van het tijdschrift tegenover mogen staan.67 Er gingen daarom opnieuw stemmen op om over te stappen op een eigen tijdschrift.68

Interessant is dat deze discussie voor een groot deel via het tijdschrift werd gevoerd en de abonnees dus mee konden lezen. Uit de polemiek blijkt dat voormalig redacteur-gérant Delprat de discussie op scherp zette nadat het hoofdbestuur van de Maatschappij te kennen had gegeven de huidige situatie niet langer te willen continueren; men wenste simpelweg meer invloed op het tijdschrift. Volgens Delprat mocht de Maatschappij alles publiceren wat deze wilde en werden volgens het nieuwe contract alleen daarvoor de kosten in rekening gebracht. Als dit te duur was, dan was er een simpele oplossing: kortere berichten plaatsen.69 Namens de Maatschappij benadrukte Sikkel de onvrede over de huidige verhouding; hij was dit ongenoegen overal in het land tegengekomen.70 Redacteur-gérant Van Rijnberk liet nogmaals het contract dat was opgesteld na de vorige discussies afdrukken om aan te tonen dat het NTvG alle bijdragen van de Maatschappij publiceerde en hier niets aan verdiende.71 Vanuit de Maatschappij werd daarentegen gesteld dat er niet met het tijdschrift te praten viel en dat er wantrouwen begon te ontstaan.72

Ondanks de zelfverzekerde toon in de publieke polemiek werden in 1920 de plannen voor een eigen Maatschappij-orgaan met de nodige schrik ontvangen tijdens de algemene vergadering van het NTvG. Gevreesd werd dat dit tijdschrift, dat zich klaarblijkelijk wilde richten op beroepsbelangen en sociale geneeskunde, een geduchte concurrent kon worden, waarbij gedacht werd aan het mislopen van de advertentiegelden en de abonnementen van de Maatschappijleden. Het tijdschrift besloot om niet in te gaan op eventuele nieuwe contractvoorstellen en het huidige contract zo goed mogelijk uit te voeren zo lang het liep. Toch opperden sommige leden van de redactie om de Maatschappij tegemoet te komen. Anderen meenden dat het hiervoor al te laat was; de Maatschappij was zich aan het ontwikkelen tot een vakvereniging en het nieuwe, eigen, tijdschrift zou hierbij het ‘strijdorgaan’ moeten worden, waarin het de eigen zienswijze naar buiten bracht en andere visies kon verzwijgen.73 Redacteur-gérant Van Rijnberk stond sterk afwijzend tegenover een mogelijke ontwikkeling in die richting en stelde dat in ieder geval het NTvG niet bedoeld was voor dergelijke eenzijdige berichtgeving. Juist over sociaal-geneeskundige onderwerpen moest een vrije discussie gevoerd kunnen worden in het tijdschrift.74

In februari 1922 deelde het hoofdbestuur van de Maatschappij mee dat er een commissie was ingesteld die moest adviseren over de vraag hoe de belangen van de Maatschappij het beste gediend waren. Dat kon ofwel met een eigen tijdschrift of door de bestaande situatie te continueren, dat wil zeggen: door te publiceren in een tijdschrift ‘dat in hoofdzaak een geheel ander doel nastreeft, namelijk het dienen van de wetenschap’.75 Deze commissie stelde in haar rapport dat het NTvG bereid was om deze situatie te bespreken, mits het hoofdbestuur met concrete vragen en voorstellen zou komen. In de daaropvolgende besprekingen bleken deze voorstellen van de Maatschappij echter minder radicaal dan aanvankelijk gedacht. Er werd nu bijvoorbeeld niet meer gesproken over een eigen orgaan naast het NTvG. Omdat ook binnen het NTvG geen behoefte was aan een breuk met de Maatschappij, werd besloten om de Maatschappij een afzonderlijk deel met eigen redactie en een nieuwe voordelige financiële regeling te geven.76 De rust was voorlopig weergekeerd; de verhouding was niet fundamenteel gewijzigd.

De laatste jaren

De relatie tussen de Maatschappij en het tijdschrift bevond zich nu weer enige tijd in rustiger vaarwater. Totdat, op 10 mei 1940, de redactie van het NTvG van de Maatschappij het verzoek kreeg om een verwijzing naar de inhoudsopgave van het Maatschappijgedeelte op het titelblad te plaatsen. Van Rijnberk antwoordde dat hij het beter vond dat de inhoudsopgave op de eerste bladzijde van de Maatschappij-rubriek bleef staan, zonder expliciete verwijzing daarnaar op het titelblad. De Maatschappij weersprak dit – ze wilde middels de wijziging vooral duidelijk maken dat het Maatschappij-gedeelte meer bevatte dan alleen mededelingen, maar ook inhoudelijk zaken behandelde –, maar Van Rijnberk hield voet bij stuk en zei dat er niets op de titelbladzijde van het tijdschrift veranderd mocht worden en dat dergelijke beslissingen werden genomen door de redactie.77 Deze ogenschijnlijk kleine kwestie bleef doorzeuren, zodat het jaar erop de redactiecommissie van het Maatschappijgedeelte vaststelde dat redacteur-gérant Van Rijnberk de onafhankelijkheid van de Maatschappij in het tijdschrift ondermijnde. Het voorstel van deze redactiecommissie aan het hoofdbestuur van de Maatschappij was dan ook om het contract met het tijdschrift te heroverwegen, en eventueel op te zeggen.78

Tijdens de volgende algemene vergadering van het NTvG, in 1941, werd de briefwisseling naar aanleiding van dit conflict besproken. De Maatschappij had aangegeven het contract niet te willen verlengen en wilde onderhandelen over een nieuw contract. Bij Van Rijnberk wekte dit de indruk dat de Maatschappij opnieuw toewerkte naar een conflict met het NTvG om het contract en eventueel de samenwerking op te kunnen zeggen.79 Van Valkenburg, die op dat moment zowel lid was van de Vereniging NTvG als hoofdredacteur van het Maatschappijgedeelte, stelde echter dat er helemaal geen sprake was van een dergelijk plan binnen het hoofdbestuur. De kwestie zou door de verenigingsleden veel te groot worden gemaakt.80

Een verdere discussie over deze kwestie zou er niet komen. Na de Duitse inval in 1940 leek er aanvankelijk nog perspectief te zijn voor het voortbestaan van de Maatschappij als vertegenwoordiging van de geneeskundigen in Nederland. De bezetter eiste echter dat er een lid van het Medisch Front, de artsengroep van de NSB, plaats zou nemen in het hoofdbestuur van de Maatschappij.81 Toen deze beslissing samen met een pro-Duits artikel in het NTvG openbaar werd gemaakt, was de verbijstering onder de artsen groot. Dit vormde de eerste aanzet voor het opzetten van een verzetsorganisatie. Onder meer door het versturen van anonieme circulaires spoorden leden van de Maatschappij elkaar aan om hun lidmaatschap van de Maatschappij op te zeggen, uit verzet tegen de dreigende Duitse overname. De verzetsorganisatie zou de naam Medisch Contact krijgen en werd gebouwd op de persoonlijke netwerken van de Maatschappij-leden. In december 1941 werd de Maatschappij door de Duitsers opgeheven, waarna de pro-Duitse Artsenkamer haar taken zou moeten overnemen.82

Na de bevrijding ontving Medisch Contact een verzoek van het NTvG met de vraag of de verzetsorganisatie haar mededelingen in dit tijdschrift wilde publiceren. Dit aanbod werd echter resoluut afgewezen, omdat er binnen Medisch Contact verschillende ‘grieven’ bestonden tegen ‘gesties van het Tijdschrift in den bezettingstijd’. Met name het spoedig uitsluiten van de joodse medewerkers van het tijdschrift werd gehekeld.83 Wanneer deze kwesties opgehelderd zouden worden, kon er misschien overwogen worden om een relatie op te bouwen.84 Omdat er geen bestuursvergadering gepland stond, reageerde redacteur-gérant Van Rijnberk persoonlijk. In zijn reactie toonde hij zich echter niet bewust van enige door hemzelf of anderen gemaakte fouten. In reactie hierop ontried Medisch Contact het tijdschrift om de door het NTvG-bestuur geplande geschiedenis van de verzetsbeweging onder de Nederlandse artsen te realiseren.85 Tot slot volgde nog een brief aan het adres van het NTvG waarin uiteen werd gezet waarom Medisch Contact niet wilde samenwerken. Dit betrof het feit dat het NTvG joodse medewerkers had afgeraden om nog te publiceren in het tijdschrift, de welwillende aankondiging van het blad van de Artsenkamer Volksgezondheid, het voeren van hoffelijke correspondentie met de Artsenkamer en het aanbod om een adresseermachine uit te lenen aan de Artsenkamer.86 Dientengevolge was Medisch Contact niet van plan om mededelingen vanuit hun organisatie in het NTvG te publiceren. Mogelijk toch enigszins schuldbewust besloot Van Rijnberk om niet meer te reageren op deze brief.87

Bij het NTvG werd er enigszins verbaasd gereageerd op deze beslissing om niet in te gaan op het aanbod. Zo waren verschillende redacteuren ‘diep gegriefd’ door de houding van Medisch Contact. Een ander wees erop dat het bestuur van het NTvG slechts had geprobeerd te redden wat er te redden viel.88 Het tijdschrift had inderdaad al snel het advies van juridisch adviseur mr. Pekelharing ter harte genomen om de joodse medewerkers uit te sluiten. Ook de keuze van Van Rijnberk om de joodse Berreklouw, die enkele decennialang verantwoordelijk was voor de advertenties in het tijdschrift, te ontslaan getuigde niet van een grote verzetsgeest. Juridisch adviseur Pekelharing verklaarde echter tegenover de uitgever van het NTvG, dat de gérant het mogelijke risico dat Berreklouw een schadeclaim tegen het tijdschrift in zou dienen, verkoos boven de optie om bezwaar te maken bij de daarvoor verantwoordelijke commissaris. Van Rijnberk wilde vermijden dat het NTvG de aandacht van de bezetter trok.89

Het tijdschrift had niet het idee dat er fundamenteel fout gehandeld was. In het tweede jubileumboek reflecteerde Van Valkenburg op de oorlogstijd en prees redacteur-gérant Van Rijnberk over de wijze waarop hij te werk was gegaan.90 Volgens hem was het aan de hoofdredacteur te danken dat het tijdschrift behouden bleef zonder concessies te doen aan de bezetter. De hoffelijke manier waarop hij met de Artsenkamer sprak en de ‘onbruikbare’ (!) adresseermachine die hij aan hen afstond, waren volgens Van Valkenburg middelen om het tijdschrift uit handen van de bezetter te houden.91

Hoewel de redactie stelde zich graag te verzoenen met de nieuwe organisatie Medisch Contact werd er weinig concreets ondernomen om samenwerking met Medisch Contact of de Maatschappij te bewerkstelligen. Deze laatste zou na de oorlog opnieuw worden opgericht en Medisch Contact zou uiteindelijk het nieuwe tijdschrift van Maatschappij worden.92 Een enkele keer werd er bij het NTvG nog over de samenwerking met de Maatschappij gesproken. Bij het afscheid van Van Rijnberk en het aflopen van diens redacteur-gérantschap in 1946 klonken er weinig goede woorden over de samenwerking van weleer. In zijn lofrede op de aftredend hoofdredacteur, stelde diens opvolger, J.J. van Loghem, dat er in de geschiedenis van het NTvG een rode draad van gebakkelei met de Maatschappij had gelopen.93 Het hoofdbestuur van de Maatschappij stuurde in zijn ogen aan op een scheiding en de oorlog maakte mogelijk wat daarvóór onmogelijk leek.94 Van Rijnberk stelde zelf echter dat, hoewel hij nooit met veel plezier had samengewerkt met de Maatschappij, de relatie wel altijd hartelijk was. De scheiding was in zijn ogen dan ook ontstaan tijdens de bezetting en op ‘dwaze en onwaarachtige’ gronden gehandhaafd door Medisch Contact. 95

Conclusie

Het verschil tussen de verzetsgeest waarin het nieuwe tijdschrift van de Maatschappij, Medisch Contact, haar wortels had en de manier waarop het NTvG zich opstelde tijdens de Tweede Wereldoorlog lijkt genoeg om de beëindiging van de samenwerking te kunnen verklaren. Toch laat onze analyse van de relatie tussen het tijdschrift en de Maatschappij zien dat deze eigenlijk al sinds de ‘geboorte’ van het tijdschrift gecompliceerd was. Dat komt ook terug in de historische terugblikken van het tijdschrift zelf, waarin nu eens het beeld van een ouder-kind relatie werd geschetst, maar dan weer werd benadrukt dat van meet af aan sprake was van een zelfstandig tijdschrift, dat de kinderfase als het ware had overgeslagen. Het tijdschrift had weliswaar enkele verplichtingen ten opzichte van de Maatschappij, maar was verder alleen zelf verantwoordelijk voor de inhoud.

De geschiedenis van tijdschriften uit andere landen in een enigszins vergelijkbare situatie, zoals BMJ en JAMA, laat zien dat het wekelijks uitbrengen van een medisch tijdschrift gedurende de negentiende eeuw een lucratieve bezigheid kon zijn. Ook het NTvG werd een succes, en volgde daarbij deels een eigen koers, zodat het een instituut werd dat andere belangen had dan de Maatschappij voor ogen had bij de oprichting van het tijdschrift, en die hadden geleid tot de afspraken over de samenwerking. Ook in het geval van BMJ en JAMA en hun ‘moederorganisaties’ ontstonden er nu en dan spanningen, en kon de samenwerking alleen worden bestendigd door aanpassing van de formele afspraken. Het NTvG opereerde van meet af aan relatief zelfstandig ten opzichte van de Maatschappij; financieel stond het NTvG op eigen benen, waarbij de kosten en baten van het uitgeven van het tijdschrift contractueel waren vastgelegd. Door veranderende omstandigheden had de Maatschappij echter herhaaldelijk het idee had dat teveel werd betaald aan het tijdschrift. Op andere momenten meende het tijdschrift juist dat er teveel geld werd afgestaan aan de Maatschappij. Dat het toch niet tot een breuk kwam, had onder meer te maken met het ontbreken van een echt alternatief: het was immers de vraag of de Maatschappij zich een volledig zelfstandig orgaan wel kon veroorloven. Bovendien dankte het tijdschrift een groot deel van haar abonnees aan de Maatschappij.

Hierdoor bleef men op elkaar aangewezen, ondanks toenemende onenigheid, die zich ook richtte op meer inhoudelijk zaken. Zo speelde de vraag of er genoeg aandacht werd besteed aan sociaal-geneeskundige onderwerpen. In de discussies over het mogelijk starten van een eigen tijdschrift van de Maatschappij was het deze kwestie die het vaakst werd genoemd. Hoewel de NTvG-redacteuren, die grotendeels uit de wetenschappelijke geneeskundige hoek kwamen, meenden aan de wens van de Maatschappij te voldoen, bleef de Maatschappij vragen om een andere koers. Waar het tijdschrift voor zichzelf met name een taak zag in het informeren van haar abonnees over de laatste wetenschappelijke ontwikkelingen – de wetenschappelijke geneeskunde, zoals het werd genoemd – zag de Maatschappij een bredere taak weggelegd voor het tijdschrift, waarin ook aandacht werd besteed aan allerhande sociale vragen en beroepsbelangen die relevant waren voor alle geneeskundigen in Nederland.

Deze ontwikkeling, waarin het tijdschrift steeds meer een eigen weg koos, liep uiteindelijk uit op een breuk, voorkomend uit de tijdens de oorlogsperiode vertroebelde relatie, maar tevens een bekrachtiging van de gegroeide nieuwe verhoudingen. Kenmerkend voor dit alles is de afstandelijke wijze waarop Van Rijnberk in het tijdschrift melding maakte van de heroprichting van de Maatschappij kort na de bevrijding:

‘Uit courantenberichten verneem ik, dat de Ned. Maatschappij t. bevordering d. Geneeskunst weer herrezen is. Het Tijdschrift verheugt zich daarover en wenscht het zusterlichaam van harte toe de schoone taak die daarvoor is weggelegd naar aller bevrediging te mogen vervullen dit jaar en vele volgende tot in verre toekomst.’96

Niet langer werd een metafoor gebruikt die de verhouding tussen de Maatschappij en het tijdschrift op een hiërarchische manier beschreef, als die van een moeder en een zoon. Nu de officiële band was verbroken, werd de relatie door het tijdschrift gekarakteriseerd als die van twee zusters. De Maatschappij was een zuster met wie ze op gelijke hoogte wenste te staan, en die ze overigens, al dan niet gemeend, alle goeds wenste voor de toekomst.

Dank

Onze dank geldt de anonieme reviewers voor hun commentaar en de Vereniging Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde voor de financiering van het archiefproject, waarvan dit artikel een uitvloeisel is.