In 1773, the British scientist and explorer Joseph Banks (1743–1820) visited the Dutch Republic for a short holiday. By request of his sister Sarah, Banks kept a journal in which he wrote about his experiences in the Republic. These descriptions are remarkably negative about the Dutch, their culture and their scientific knowledge. It also gives a good insight in Banks’s personality. This article tries to answer the question why Banks is having such a bad time in the Dutch Republic. The article contains a short summary of the journal, an account of Banks’s earlier journey to Batavia with James Cook and a comparative analysis of other British travel accounts of the Dutch Republic in the eighteenth century.
Op 25 augustus 1768 vertrekt een jonge Joseph Banks onder leiding van kapitein James Cook met het schip de
Dit reisjournaal geeft een interessante kijk op het Nederland van 1773. Banks ontmoet zowel vooraanstaande wetenschappers op het gebied van de zoölogie en botanie als ook de top van het Nederlands bestuur. In tegenstelling tot veel andere reisjournalen, komt Banks mening over de Nederlanders sterk naar voren in zijn aantekeningen. Opvallend is dat hij zich over het algemeen negatief uit laat over de Nederlandse Republiek. Banks bekritiseert de Nederlanders om hun karakter, hun tegenvallende wetenschappelijke kennis en hun gebruiken. Daarnaast is hij vaak verveeld of chagrijnig. In zijn journaal schrijft Banks zijn emoties gefrustreerd van zich af. De toon die Banks in zijn reisjournaal aanslaat, roept de vraag op hoe het kan dat een wetenschapper, die vrijwillig op bezoek is in een land met een vergelijkbare cultuur, waar hij mensen bezoekt met verwante wetenschappelijke interesses, zoveel te klagen heeft. Was dat nu eenmaal Banks’ schrijfstijl en schreef hij ook op deze manier in zijn andere reisjournalen? Of is dit reisjournaal een uitzondering en schrijft Banks in andere teksten wél positief over de Nederlanders?
Aan de hand van een analyse van het reisjournaal en de brieven die door Banks zijn geschreven zal er een vergelijking worden getrokken met verslagen van andere reizigers uit deze periode en Banks’ eerdere reisjournaal,
Een reis door Europa werd sinds het einde van de zeventiende eeuw als een belangrijk onderdeel gezien van de opvoeding van de Noord-Europese elite. Tijdens de zogenoemde ‘Grand Tour’ maakten de jongvolwassenen kennis met andere culturen en zagen zij belangrijke kunstwerken en gebouwen. Voor Engelse reizigers was een bezoek aan de Nederlanden vaak een onderdeel van de Grand Tour en mede hierom zijn er vrij veel verslagen overgeleverd die ons land beschrijven vanuit een Brits perspectief.
Kees van Strien beschrijft in zijn boek
Het was gebruikelijk om in Holland vooral de ‘grote gebouwen’ te bezichtigen, zoals kerken, havens en paleizen en de locaties te bezoeken waar veel kennis en kunst te zien was, zoals universiteiten, kabinetten, privécollecties van schilderijen of naturalia, en bibliotheken.
Kenmerkend voor de meeste reisjournalen was de intentie van de schrijver dat zijn verslag gelezen zou worden door vrienden en kennissen. Doorgaans was het geen privé dagboek waarin de schrijver zijn persoonlijke mening gaf van alles wat hij tijdens zijn reis had meegemaakt. In veel reisjournalen is het daarom ook moeilijk een goed beeld te krijgen van het karakter van de schrijver. Een ander gevolg van deze openbaarheid was de enigszins negatieve beschrijving van andere landen en haar gebruiken. In de Britse journalen mocht bijvoorbeeld geen enkel compliment als kritiek op Engeland worden opgevat. Positieve opmerkingen werden daarom vaak gevolgd door een relativering of een vergelijking met Groot Brittannië.
Banks’ reisjournaal vormt een uitzondering op deze traditie. Hoewel het type reis overeenkomt met de andere Britse reizigers, Banks bezoekt immers vergelijkbare personen en locaties, verschilt de toon in het reisjournaal sterk. Het karakter van Banks komt in zijn reisjournaal juist duidelijk naar voren en ook zijn mening over de Nederlandse Republiek is een stuk prominenter aanwezig dan in andere reisjournalen.
Joseph Banks werd in 1743 geboren in Londen als oudste zoon van William en Sarah Banks. Op zijn negende begon Banks aan zijn opleiding op de Harrow School in Noord-Londen waarna hij vier jaar verder studeerde op het Eton College. Daarna studeerde hij nog drie jaar aan de Universiteit van Oxford. In 1761 stierf zijn vader, wat voor Joseph Banks betekende dat hij als erfgenaam bij zijn meerderjarigheid drie jaar later een groot fortuin tot zijn beschikking zou krijgen. De liefde voor botanie werd al vroeg bij Banks aangewakkerd. In 1764, een jaar nadat hij gestopt was met zijn opleiding in Oxford, huurde hij van zijn geld de botanist Israel Lyons in om hem in de privé-sfeer te onderwijzen over dit vakgebied.
In 1766 vertrok Banks op 23-jarige leeftijd voor zijn eerste ontdekkingsreis naar Canada waar hij begon aan zijn verzameling mineralen, planten en stenen. Bij zijn terugkomst werd hij verkozen tot Fellow van de Royal Society. Banks tweede en meest bekende reis was naar de Stille Zuidzee, op het schip de
In 1778 werd Banks president van de Royal Society, een behoorlijke prestatie voor een jonge man van 35 jaar die zijn opleiding nooit had afgemaakt en nog geen enkele publicatie op zijn naam had staan. Niet alle leden van de Royal Society waren het daarom eens met de beslissing om Banks als president te kiezen.
The president is incurably sick with the lust of domination […] He imagines himself born to rule (Good God! how little do men know themselves!) and cannot perceive that he has neither the intellectual nor the moral qualities of a ruler.
Ondanks dat Banks het niet goed met iedereen kon vinden, stond hij over het algemeen bekend als een sociale man met veel kennissen en vrienden. Hij was lid van verenigingen en hij hield regelmatig bijeenkomsten bij hem thuis waar veel mensen op af kwamen.
In 1779 trouwde Banks, na jaren als uitbundige vrijgezel geleefd te hebben, met de zestien jaar jongere Dorothea Hugessen. Samen met Banks’ zuster Sarah, woonden ze afwisselend in Londen en Lincolnshire. Het huwelijk van Banks en zijn vrouw bleef kinderloos.
Op 12 februari 1773 vertrekt Joseph Banks vanuit Londen voor een kort bezoek aan Holland en Utrecht. Hij wordt tijdens deze reis vergezeld door John Albert Bentinck (1737–1775) en zijn zoon William Bentinck (1764–1813), beiden officieren in de Royal Navy. Ook de politicus en antiekverzamelaar Charles Francis Greville (1749–1809) bevindt zich in dit gezelschap. Drie dagen later komt het gezelschap aan in Hellevoetsluis vanwaar zij direct doorreizen naar Den Haag en worden ontvangen door Graaf Willem Bentinck (1704–1774), heer van Rhoon en Pendrecht, een van de belangrijkste adviseurs van stadhouders Willem IV en V, maar in dit verband vooral de vader en grootvader van de Engelse heren Bentinck.
Joseph Banks verblijft een week in Den Haag en bezoekt daar diverse kabinetten en collecties, waaronder het kabinet van stadhouder Willem V (1748–1806), Pierre Lyonet (1706–1789)
Hoewel in veel contemporaine reisjournalen beschrijvingen van het karakter van ontmoette personen uitblijft, vormt Banks journaal hierop een uitzondering. Banks schetst hiermee een beeld van de bezochte geleerden, die in andere reisjournalen vaak statisch en onpersoonlijk overkomen. Zo schrijft Banks over Lyonet:
Lyonet himself is – by the account I have heard of him – one of the most extraordinary men living. He is now 70 years old and values himself much upon being a real old bachelor. In common life he is far from being sensible and in common conversation almost a fool.
Er is een aantal dingen waaraan Joseph Banks zich stoort in Den Haag. Met name de eerste dagen klaagt hij over het weer dat naar zijn zin veel te mistig is; ook moppert hij over hoofdpijn die telkens opkomt wanneer hij in te koude ruimtes is geweest. Het hotel ‘De Oude Doelen’, waar hij op dat moment verblijft, kan hem ook niet bekoren. Wanneer hij hier een concert bezoekt heeft hij kritiek op de ruimte, de temperatuur, het publiek en het concert zelf:
At 6 we went to a concert which was given at the New Doele [
‘So much for Dutch taste’, concludeert Banks. Over de architectuur is hij positiever te spreken en ook het eten valt redelijk in de smaak. De Hollanders eten veel vis, die zelfs levend op de markt wordt verkocht om de versheid te kunnen garanderen. Ze gebruiken echter amper kruiden om hun gerechten op smaak te brengen. De geserveerde wijn vindt Banks matig, maar zeker niet slecht.
Volgens de studie van Van Strien naar de lotgevallen van Britse reizigers in de Nederlanden, voelden velen van hen zich qua manieren hoger ontwikkeld dan de Nederlanders, die in hun ogen vaak ‘boers’ overkwamen.
[it was] not very magnificent […] the apartments of the palace were by no means so large or so han[d]somely furnish[e]d as those of a noblemen’s house in England.
Na het gesprek met de stadhouder ontmoeten ze zijn echtgenote, prinses Wilhelmina van Pruisen (1751–1820), over wie Banks snerend opmerkt:
The princess who receiv[e]d us also [was] attended by only one ill dress[e]d woman. She did not ask us to set down or any one question, but whether or not we came from England.
Drie dagen later bezoekt het gezelschap het buitenverblijf van Willem V, ‘Huis ten Bosch’. Banks bewondert de salon die erg mooi beschilderd is, maar beklaagt zich over de schilderijen: ‘disgusting to an English eye’.
Op 22 februari reist het gezelschap door naar Leiden, via Leidschendam, waar Banks even de tijd neemt om een sluisje te tekenen: een van de schaarse schetsjes in zijn journaal (fig. 1).
Na één nacht in Leiden reist Banks door naar Haarlem. Daar wordt hij ontvangen door de uitgever Johannes Enschedé (1708–1780), die hem een aantal schilderijen toont.
Op 22 februari reist het gezelschap via Leidschendam naar Leiden. Banks maakt deze tekening van een sluis bij Leidschendam.
Mr. Enschede’s manner I cannot help describing, as from it an idea may be get of the character of a rich Dutch tradesman. I came into his shop to buy a book and did not see in it 50 pounds worth of wares. I ask[e]d for a quire of Paper, he send me with his own hand mounting upon a chair to reach it from a high awkward shelf from this I had my idea of him scarcely equal to that of a common stationer in England for few have shops so ill furnish[e]d.
Banks benadrukt in deze typering wederom dat de Engelsen beter gemanierd zijn dan de Nederlanders. Niet alleen Enschedé wordt bekritiseerd om zijn manieren, Banks zegt zelfs expliciet dat zijn gedrag representatief is voor andere Nederlandse kooplieden. In de middag bezoeken ze de Grote of St. Bavokerk waar destijds het grootste orgel van de wereld stond. Banks is erg onder de indruk. In zijn reisjournaal schrijft Banks een kleine anekdote over het bezoek van Händel aan deze kerk:
It is said that Handel came to see this instrument and, setting down to it, play[e]d so remarkably that the organist cried out ‘Sir there is a Mr. Handel in the world, who is said to be the best player in it, you sir must be either him or the devil’.
Het lijkt vrij onwaarschijnlijk dat deze gebeurtenis werkelijk heeft plaatsgevonden. Het verhaal gaat immers dat Domenico Scarlatti in 1707 iets vergelijkbaars uitriep tijdens een gemaskerd bal.
Wanneer het gezelschap doorreist naar Amsterdam, beschrijft Banks uitgebreid – geheel in de traditie van reisjournalen over Nederland – hoe het Nederlandse trekschuitvervoer werkt en wat de kosten per reis zijn. Uit de briefwisseling die Banks tijdens zijn reis voerde met zijn zus Sarah, blijkt dat het comfort van de trekschuit ervoor heeft gezorgd dat Banks überhaupt een reisjournaal heeft bijgehouden. Uit zijn eerste brief aan zijn zus blijkt namelijk dat Sarah daarop bij haar broer heeft aangedrongen. Aanvankelijk denkt Banks hier geen tijd voor te hebben. Zo schrijft hij op 15 februari: ‘Tomorrow will probably produce new events and as I shall not have time to keep a journal I’ll [write] with a few days [to] bring you [a] letter in lieu thereof’.
After a week stay at the Hague, a most beautiful town, I am just arriv[e]d here, convey[e]d by a Track Skoet [
Eenmaal in Amsterdam aangekomen, wordt het stadhuis bezocht, het huidige paleis op de Dam.
On the pavement of this have been formerly two hemispheres of the earth and a polar projection of the northern constellations laid down in brass. The latter of which still remain. This easily accounts for a saying in voyages where a map of New Zeland is said to be laid down upon the floor of the stadthouse at Amsterdam in memory of Tasmans discovery and as a memorial also to the republick that should they by any change in the political constitution of Europe be driven out of Holland, they had in the southern world a new countrey to which they might migrate.
Banks gaat er van uit dat veel mensen dachten dat de Hollanders meenden recht te hebben op de gebieden die zij tijdens hun reizen hadden ‘ontdekt’. Banks is het echter niet eens met deze opvatting:
Now the stadthouse being built not long after Tasmans return, it was very natural that his discoveries should be entered upon the map laid down on its pavement without either of the aforesaid reasons or any other than that of making the map as perfect as possible.
Wanneer hij s ’avonds dineert bij een zekere heer Cross, een verzamelaar van munten en penningen,
Op 28 februari gaat Banks samen met Jacob Boreel (1711–1778), Pieter Hendrik Reijnst (1723–1791) en Jan Deutz (1743–1784)
The people who inhabit them are in a peculiar manner slaves to neatness, their painted on the outside very prettyly, their streets excellently pav[e]d and wash[e]d as clean as the floor of a room […] their houses, I am inform[e]d, are as slavishly clean as their streets but to get admission into one of them was absolutely impossible.
De vergelijking met slaven gebruikt Banks tweemaal wanneer hij de netheid van de Zaandammers bespreekt. Hiermee lijkt hij te impliceren dat deze schoonheid alleen te bereiken is wanneer men daar geobsedeerd mee is. Zijn bewondering wordt op deze manier flink afgezwakt. Naast de netheid van de huizen, merkt Banks op dat elk huis twee deuren heeft: een voor alledaags gebruik, maar een ander die alleen gebruikt wordt voor huwelijken, begrafenissen en geboortes. Omdat het een zondag is, bezoeken ze twee kerken. Banks is ook hier onder de indruk van de netheid. De vrouwen droegen hoedjes van fluweel tot op hun borst, sobere jurken en hun haar strak naar achteren (fig. 2).
Wanneer het gezelschap weer terugkeert naar Amsterdam, komen ze langs het galgenveld bij Volewijck. Hier werden al sinds het jaar 1360 alle binnen Amsterdam geëxecuteerde personen tentoongesteld om de bevolking en passanten te waarschuwen voor de gevolgen van het plegen van misdaden.
In our passage to and from Sardam we passed a point of land where those criminals who suffer death are expos[e]d to publick view. Those who had suffer[e]d by the wheel were setting upright upon their wheels others hung […] Upon the whole, the quantity seem[e]d very small for the offenders in so large a society.
Na van 3 tot 5 maart in Utrecht te zijn geweest,
Ondanks dat Banks op 24 februari 1773 nog enthousiast schrijft over de trekschuit en al haar voordelen, volgt er op 14 maart een lange tirade over een reis van een uurtje van Delft naar Rotterdam. Omdat de desbetreffende trekschuit geen dak had, waren Banks en zijn reisgenoot Greville verplicht om bij het gewone volk te zitten, waar een aantal heren een pijp aan het roken was. Volgens Banks was er meer rook op de boot dan toen het huis van een van zijn kennissen afbrandde. Ze waren ‘almost like smoked sausages’ toen ze in Rotterdam arriveerden. Een dag later beginnen ze aan de terugreis naar Londen. Vanaf Rotterdam varen ze naar Hellevoetsluijs. Tijdens het vertrek merkt Banks op dat ze door iedereen worden aangestaard: ‘as if they had never seen a flambeau before’.
Voor Joseph Banks was zijn reis naar Holland niet de eerste keer dat hij in contact kwam met Nederlanders. Tijdens de drie jaar durende reis op de
Zaanse streekdracht rond 1800. Lithografie door François Buffa, & Fils.
Banks’ reisjournaal
In zijn dagelijkse notities beschrijft Banks Batavia niet uitvoerig. Zo vreemd is dat ook niet aangezien hij het grootste deel van de tijd ernstig ziek is. Op 9 oktober 1770, wanneer het gezelschap aankomt in Batavia, merkt Banks op dat de inwoners er uit zien als geesten. Op 20 oktober worden ze gewaarschuwd voor de ziektes die op Batavia heersen, maar niemand neemt die waarschuwing serieus.
Before the end of this month however we were made sensible of our Mistake. Poor Tupias broken constitution felt it first and he grew worse and worse every day. Then Tayeto his boy was attack[e]d by a cold and i[n]flammation on his lungs; then my Servants Peter and James and myself had Intermitting fevers and Dr Solander a constant nervous one; in short every one on shore and Many on board were ill, cheifly of intermittents, Occasion[e]d no doubt by the lowness of the countrey and the numberless dirty Canals which intersect the town in all directions.
Op 4 november wordt er besloten om het drukke Batavia te verlaten en aan te sterken op het nabijgelegen eiland Onrust. Hier sterven veel van de zieke bemanningsleden, waaronder de Indiaanse gidsen Tayeto en Tupia aan wie Banks erg gehecht was. Op 12 november vreest Banks voor het leven van Solander en hij waakt heel de nacht bij hem. Pas op 25 december is iedereen genoeg aangesterkt om te vertrekken:
There was not I beleive a man in the ship but gave his utmost aid to getting up the Anchor, so compleatly tir[e]d was every one of the unwholesome air of this place. We had buried here 8 people, in general however the Crew was in rather better health than they had been a fortnight before.
In een van de bijlagen van het reisjournaal, getiteld ‘Some Account of Batavia’, beschrijft Banks zijn tijd in Batavia uitgebreider. Hij begint met een beschrijving van de natuur en de gebouwen. Telkens wijst Banks er op dat deze gebouwen zeer slecht verdedigbaar zijn wanneer Batavia zou worden aangevallen. Wanneer Banks de planten en dieren op Batavia bespreekt, merkt hij op dat de Nederlanders niet goed zijn in het beoordelen van de kwaliteit van voedsel:
Notwithstanding the excellence of this Pork, the Duch are so prejudic’d in favour of every thing which comes from Fatherland that they will not at all eat it but use intirely the Dutch Breed, which are sold as much dearer than the Chinese here as the Chinese are dearer than them in Europe. […] Fish are in immense plenty, many sorts of them very excellent, and inconceiveably cheap, But the Dutch, true to the dictates of Luxury, buy none but these which are scarce.
In deze passage komen ook andere vooroordelen naar voren. De Nederlanders zijn – aldus Banks – onterecht bevooroordeeld over hun eigen producten en herleiden de kwaliteit van voedsel aan de prijs. Verderop in zijn verslag beschrijft Banks de handelstechnieken van de Nederlanders, die volgens hem in vergelijking met de eerlijke Engelse handel, gebaseerd zijn op bedrog:
To give a character of them in their dealings, I need only say that the Jewel known to English merchants by the name of fair dealing is totaly unknown here--they have joind all the art of trade that a Dutchman is famous for to the deceit of an Indian. Cheating by false weights and measures, false samples, etc., etc. are lookd upon only as arts of trade.
Zelfs wanneer Banks het goede waternetwerk in Batavia beschrijft, volgt er het verwijt dat de Nederlanders alleen uit zijn op economisch gewin:
This situation seems to have been pitchd upon by the Duch (always true to their commercial interests) intirely for the convenience of water carriage, which indeed few if any towns in Europe enjoy in a higher degree than this place.
Aan het einde van de achttiende eeuw was de Republiek nog steeds een populaire reisbestemming voor nieuwsgierige avonturiers en wetenschappers uit Europa. De Republiek was niet langer zo welvarend als ten tijden van de Gouden Eeuw, maar bijzondere bezienswaardigheden en kabinetten vol kennis konden nog steeds bewonderd worden. Er zijn, naast het journaal van Banks, nog een aantal andere reisjournalen overgeleverd uit het einde van de achttiende eeuw. Wanneer in deze journalen de toon en reisroute wordt vergeleken met het journaal van Banks, valt opnieuw op dat Banks’ werk een uitzondering vormt op de boven beschreven traditie van de reisjournalen.
Hoewel Banks en de andere reizigers over het algemeen een zelfde tocht door de Republiek lijken gemaakt te hebben (ze bezochten allen de steden Den Haag, Amsterdam, Leiden, Haarlem, Delft en Utrecht), bezoekt Banks in deze steden ook andere personen en gaat hij minder langs bij toeristische attracties. Zo bezoekt hij
Ook de manier waarop Banks zijn reisjournaal heeft opgeschreven, verschilt sterk met andere journalen. Hoewel alle andere bekeken journalen uiteenlopende lengtes en schrijfstijlen hebben, beschrijven deze auteurs wel gedetailleerd wat zij in de Republiek onder ogen krijgen. De meeste verslagen laten zich haast lezen als een moderne reisgids, waarin niet alleen wordt beschreven wat de reiziger zag, maar waarin ook veel extra informatie wordt gegeven over bouwjaren van gebouwen, de huizen van de burgers, de luchtkwaliteit van de steden, de natuurgebieden waardoor ze heenreizen en andere descriptieve details. Banks beschrijft daarentegen alleen nauwkeurig wat hij aantreft in de kabinetten met naturalia die hij bezoekt.
Ich bin nur anderthalben Tag hier gewefen; allein es gefällt mir fo wenig in diefer übelriechenden weitläuftigen Stadt, dass mein Aufenthalt wohl nicht noch einmal fo lange dauern wird.
Ook François-César Le Tellier, marquis de Courtanvaux, is net als Banks niet onder de indruk van het Huis ten Bosch: ‘L’architecture n’est pas magnifique, mais les dedans en font charmans’.
Op 2 april 1773 stuurt Joseph Banks een brief aan zijn vriend Thomas Falconer. Banks is op dit moment net terug uit Nederland en geeft Falconer een korte beschrijving van zijn bezoek:
You should have receivd this Letter sooner had not my absence in Holland, through which I have made a short tour, prevented me. I wish I could have send you anything from that countrey worth observation. Holland is a great Hydraulick machine, which must continualy work in order to discharge its water. Dutchman, Lazier than any other race of mankind, have from that very principle invented more methods of Easing themselves from the curse of Labour than any other nation. Hence it proceeds that their Engines, Mills and are better and more numerous than those of any other nation.
De bovenstaande briefpassage vat de mening van Joseph Banks over Nederland goed samen. Hoewel Banks opmerkt dat Nederland uitzonderlijk goede motoren en molens heeft, presenteert hij deze opmerking bijzonder negatief. De Nederlanders zijn te lui om zelf te werken en laten daarom machines het werk overnemen. Deze negatieve manier van beschrijven, is ook karakteristiek voor Banks’ reisjournaal uit 1773. Uit de vele genoemde voorbeelden is te herleiden dat Banks niet erg onder de indruk was van Nederland. Hij klaagt veel en bekritiseert de Nederlanders op hun manieren en cultuur.
Er zijn meerdere verklaringen te bedenken voor zijn negatieve houding ten opzichte van Nederland. Uit de studie van Kees van Strien naar reisjournalen van Britten over Nederland is duidelijk geworden dat het gebruikelijk en wenselijk was dat de schrijvers van journalen niet de indruk wekte dat het bezochte land beter was dan het vaderland. Men diende elke positieve opmerking enigszins te relativeren. Banks’ reisjournaal sluit in dit opzicht aan bij zijn voorgangers. Tussen zijn kritiek is regelmatig ook bewondering te lezen. In Banks’ journaal krijgt het negatieve echter meer aandacht dan het positieve.
Een ander verschil met de door Van Strien onderzochte reisjournalen is dat Banks veel meer dan anderen zijn persoonlijkheid laat doorschemeren in zijn reisjournaal. In de biografieën die over Banks zijn geschreven, wordt duidelijk dat Banks’ karakter hem soms in de weg zat. Hij kon opvliegend en arrogant zijn, maar had ook veel vrienden en kennissen die erg op hem gesteld waren. Deze beide aspecten zijn terug te zien in het reisjournaal. Hoewel Banks erg kritisch is in zijn reisjournaal, is ook duidelijk dat hij haast overal vriendelijk wordt ontvangen. Vooral met de Leidse professor Allamand lijkt Banks het goed te kunnen vinden, maar hierbij moeten wel worden opgemerkt dat Allamand in feite geen Nederlander, maar een Zwitser was. Waarschijnlijk deed Banks tijdens zijn reis zich voor als een beleefde man en gebruikte hij zijn journaal om van zich af te schrijven. Zijn reisjournaal was immers niet voor publicatie bestemd: het was nooit de bedoeling dat de Nederlanders die hij had ontmoet zijn verslag zouden lezen.
Wat opvalt in Banks’ reisjournaal is dat hij met name kritiek heeft op de manieren van de Nederlanders en hun notie van luxe en schoonheid. Op wetenschappelijke locaties, zoals de universiteiten en kabinetten heeft hij weinig kritiek. Dit geldt ook voor de heersende wetenschappelijke praktijken. Van Strien, in zijn introductie bij de transcriptie van Banks’ reisjournaal (zie noot 3), merkt op dat Banks na thuiskomst weinig tot niets heeft gedaan om zijn journaal onder de aandacht te brengen of af te maken.
Drie jaar voor zijn bezoek aan Nederland, bezocht Banks de Nederlandse nederzetting Batavia tijdens zijn reis met de
Hoewel er geen eenduidig antwoord te vinden is op de vraag hoe het kan dat Banks zoveel te klagen had in Nederland, lijkt zijn reisjournaal te passen in de traditie van Britse reisjournalen, zeker met inachtname van Banks persoonlijkheid en zijn ervaringen in Batavia. Een grootschaliger onderzoek naar andere persoonlijke documenten kan mogelijk meer inzicht geven in Banks’ persoonlijkheid en zijn mening over andere Westerse landen. Was het daadwerkelijk alleen Nederland waar Banks zo negatief over was?
Zie voor Banks onder meer: J. Gascoigne,
J. Gascoigne,
J. Banks, ‘Journal of a tour in Holland, 12 February–22 March 1773’. Manuscript, eveneens bewaard in de State Library of New South Wales (Australia) (n. 1). In 2005 publiceerde Kees van Strien een transcriptie met een uitgebreide introductie van dit journaal. Dit werk is pas in de laatste fase van mijn onderzoek bij toeval onder mijn aandacht gekomen, omdat het
K. van Strien,
Ibidem 2, 5 en 8.
De eerste drie Engels-Nederlandse Oorlogen vonden plaats van 1652–1654, 1665–1667 en 1672–1674.
Van Strien,
Ibidem 3 en 9.
Kees van Striens
J. Gascoigne, Lemma ‘Sir Joseph Banks, baronet (1743–1820)’,
Gascoigne,
Ibidem 16.
Ibidem 9.
Ibidem 10 t/m 15.
P. Fara,
Gascoigne,
Ibidem 23–28.
Louise Anemaat, ‘Papers of Sir Joseph Banks. About the Collection’, zie:
De familie Bentinck heeft sinds 1688 zowel een Engelse als een Nederlandse tak. Hans Willem Bentinck (1649–1709) vertrok samen met stadhouder Willem III naar Engeland tijdens de
Pierre Lyonet (1706–1789), cryptoloog, illustrator en zoöloog. Zie: W.H. van Seters,
Friedrich Christian Meuschen (1719–1811) was Duitse diplomaat en vooral handelaar in naturalia. Hij heeft destijds tal van Nederlandse veilingcatalogi samengesteld. Zie over hem: L.B. Holthuis, ‘F.C. Meuschen (1719–1811), an eighteenth-century diplomat-naturalist’,
In Den Haag ontmoet Joseph Banks, behalve de door mij in de tekst besproken personen, ook nog de volgende individuen: (1) Sir Joseph Yorke (1724–1792), ambassadeur van Engeland in de Republiek; (2) Archibald Maclaine (1722–1804), predikant en leermeester van erfprins Willem (de latere koning Willem I); (3) Hendrik Fagel (1706–1790), jurist, griffier en boekenliefhebber; (4) Antoine George Eckhardt (1740–1810), werktuigkundige en uitvinder van het hellend scheprad; (5) Jacob Willem van der Brugghen (1743–1778); (6) Emmanuel Marie Louis de Noailles (1743–1822), Frans ambassadeur.
Banks, ‘Journal of a tour in Holland’, 19 February 1773, 10–11.
Ibidem, 18 February 1773, 7–8.
Van Strien,
Banks, ‘Journal of a tour in Holland’, 18 February 1773, 6–7.
Ibidem 7.
Ibidem 21 February 1773, 22.
In Leiden ontmoet Joseph Banks verder ook de volgende personen: (1) William May (1725–1807), scheepskapitein; (2) David van Royen (1727–1799), arts en botanicus.
Banks hoort dit van Vosmaer persoonlijk. Banks, ‘Journal of a tour in Holland’, 22 February 1773, 23.
Banks noemt in Haarlem verder geen andere personen.
Banks, ‘Journal of a tour in Holland’, 24 February 1773, 33–34.
Ibidem 35–36. Händel bezocht de kerk zowel in 1740 als 1750.
R. Kirkpatrick,
Joseph Banks aan Sarah Sophia Banks, 15 February 1773. State Library of New South Wales (Australia), Papers of Sir Joseph Banks.
Brief ontvangen door Sarah Sophia Banks van Joseph Banks, 24 February 1773.
In Amsterdam ontmoet Joseph Banks behalve de besproken personen, verder nog de volgende individuen: (1) Johan Goll van Franckenstein (1722–1785), kunstverzamelaar; (2) Willem van der Meulen (1714–1808), koopman en schilderijenverzamelaar; (3) Pieter Cramer (ca. 1721–1776), koopman en entomoloog; (4) De heer Meyer, ongeïdentificeerd, mogelijk Christianus Paulus Meijer (zie 171 Strien); (5) Willem Boreel (1744–1796) zoon van Jacob Boreel; (6) Johannes Burman (1706–1779), arts en botanicus; (7) Joan Coenraad Brandt (1703–1791), koopman en verzamelaar van schelpen.
Banks, ‘Journal of a tour in Holland’, 27 February 1773, 44.
Ibidem 27 February 1773, 44–45.
Deze heer Cross is niet geïdentificeerd. Zie ook: Van Strien, ‘Banks, Journal of a tour in Holland’ (n. 3) 169.
Banks, ‘Journal of a tour in Holland’, 27 February 1773, 45–46.
Het is ook mogelijk dat het Daniël Deutz (1714–1775) was, zijn broer.
Banks, ‘Journal of a tour in Holland’, 28 February 1773, 46–47.
H. Galesloot, ‘Overhoeks gebouwd op knekels’,
Banks, ‘Journal of a tour in Holland’, 28 February 1773, 48.
In Utrecht ontmoet Joseph Banks de volgende personen: (1) Joan Gideon Loten (1710–1789), ambtenaar VOC en lid Royal Society; (2) Lambertus Juliaans (1723–1799), apotheker; (3) Pieter Boddaert (1733–1795), natuurkundige en arts.
In Rotterdam ontmoet Joseph Banks de volgende personen: (1) Cornelius Nozeman (1720–1786), predikant en geleerde; (2) Frederik Rainville (1745–1779), lid van Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam; (3) Patrick Craufurd, (†1782), koopman; (4) Pieter Havart (1736–1806), koopman; (5) De heer Manson, ongeïdentificeerd; (6) Martinus Wilhelmus Schwencke (1706–1785), hoogleraar botanie bij de Sociëteit van Den Haag; (7) Dmitri Alekseyevich Gallitzin (1728–1803), ambassadeur van Rusland in Den Haag; (8) Constantine John Phipps (1744–1792), ontdekkingsreiziger en marineofficier; (9) Hans Willem Rengers, baron van Aylva (1722–1786), kamerheer van de prinses van Oranje; (10) De heer Neefelt, ongeïdentificeerd; (11) Abraham Gevers (1712–1780), burgemeester van Rotterdam en bezitter van een groot kabinet met naturalia.
Banks, ‘Journal of a tour in Holland’, 6 March 1773, 64.
Banks, ‘The Endeavour Journal’, 9 October 1770, 400–401.
B. Cocquyt, ‘“De overtreffelijcke reijse gedaen door Reynier Adriaensen”. Leven als soldaat in de Oost (1681–1689)’. (Scriptie Geschiedenis, Gent 1998–1999), Hoofdstuk 3, paragraaf 1.2. Geraadpleegd via
Banks, ‘The Endeavour Journal’, 10–20 October 1770, 410.
Ibidem 25 December 1770, 511.
Banks, ‘Some Account of Batavia’, in: ibidem 452–453.
Ibidem 484–485.
Ibidem 427.
Voor deze globale vergelijking is gebruik gemaakt van de volgende reisjournalen: François-César Le Tellier, marquis de Courtanvaux [1767]; Johann Friedrich Carl Grimm [1774]; Joseph Jérôme le Français de Lalande [1774]; Jacob Jonas Björnstahl [1775]; Heinrich Sander [1776]; Carl Heinrich Titius [1777]. Zie: A.G. Pingré (ed.),
Van Strien, die voor zijn werk naar nog meer reisjournalen heeft gekeken, noemt dit verschil ook. Van Strien,
In het ‘Endeavour Journal’ van zijn reis naar de Stille Zuidzee geeft Banks overigens wel dit soort van beschrijvingen.
Sander,
Ibidem 464.
Grimm,
Pingré,
N. Chambers (ed.),
Van Strien, ‘Banks, Journal of a tour in Holland’ (n 3) 146.